Wat me nog het meest bijstaat is die verschrikkelijk koude winter in het begin van de jaren zestig. Ik woonde toen samen met mijn broer in oma's huis op de hoek Kastanjeweg en Vrolikstraat op drie hoog.
Als de katholieke buurtgenoten in alle vroegte naar de Bonifaciuskerk werden gebeierd, leek het of ik in de klokkentoren lag, het hele huis dreunde. Het was een kleine woning met kamer/alkoof en keukentje. Een douche ontbrak, daarvoor ging je naar het badhuis.
Beneden ons woonde een dame met wilde verhalen en vreemde gewoontes.
Er stonden 's nachts vaak mannen naar boven te kijken, omdat buurvrouw in Eva-kostuum, met vlammende toorts aan hen verscheen. Wegens wanbetaling waren gas en licht afgesloten en ze liep met opgerolde brandende kranten door het huis voor wat warmte. In die tijd was een pyromaan actief en soms meende ik, bang als ik was voor brand, een benzinelucht te ruiken in het trappenhuis, maar dat kwam van de fietsenstalling van fietsenmaker Bruikman, beneden.
Op de eerste verdieping woonde een stokoude mevrouw, die uit besparing nooit licht aan deed. Ze had een ook al zeer bejaarde zoon, tegen wie ik een keer aanbotste in het pikdonkere trappenhuis. Hij stond tegen de muur gedrukt om mij door te laten, ik schrok me dood!
Er was op het laatst geen brandstof meer te krijgen en alsof het oorlog was, hebben we uren in de rij gestaan voor een zakje kolen bij de Steenkolen Handels Vereeniging op de Hoogte Kadijk. Ook is de waterleiding een keer gesprongen, met alle gevolgen van dien.
Ik deed mijn boodschappen onder meer in de ouderwetse kruidenierszaak van 'juffrouw' Tuin in de Vrolikstraat en zuivel haalde ik bij Lust, wiens winkel zo ijskoud was, dat mevrouw Lust altijd opgezette, paarse handen had. Om het warm te krijgen fietste ik naar mijn latere schoonouders in de Soembawastraat, waar ik versteend en met bevroren tranen aankwam.
Na die strenge winter nam ik, wat wonen betreft, afscheid van Amsterdam Oost en tegenwoordig word ik gewekt door de klokken van de Oude Wester.