Toen ik nog op de lagere school zat had ik een vriendje, Elie Korper. Samen gingen we naar de speeltuin. Hij woonde bij mij om de hoek. Als je de andere kant op liep kwam je bij de Tugelaweg, bij de spoorwegen. Daar werden elke nacht de treinen gerangeerd. Dat gaf een ontzettend lawaai, als kind was ik daar wel bang van. Je dacht dat er wat gebeurde, een zwaar onweer of oorlog. Dat waren echt de angstgevoelens van een kind. Maar ja, je raakt aan van alles gewend. Later besefte je dat het de rangerende treinen waren. Zo lieten ze bijvoorbeeld stoom afblazen, niet de stoomfluit, maar omdat ze stil bleven staan moest de druk van de ketel. Dat deden ze altijd ‘s nachts. Met Elie ging ik daar wel eens kijken.
Met de buurtkinderen speelden we allerlei spelletjes zoals diefie met verlos, ‘pinkelen’ en knikkeren. Pinkelen is een oud kinderspel. Het aantal deelnemers was onbeperkt. Pinkelen werd gespeeld met een slaghout van ongeveer 60 cm en het pinkelstokje, het pinkeltje, van ongeveer 10-12 cm. Het Pinkeltje was aan beide kanten aangepunt. Door loting werd bepaald wie de eerste slagman mocht zijn. De slagman stond in een vierkant van 1 bij 1 meter (een putdeksel of zelf op straat getekend). De bedoeling was om met het slaghout op één van de punten van het pinkeltje te slaan. Die wipte dan omhoog en met het slaghout moest je het pinkeltje wegslaan. De overige spelers probeerden het pinkeltje te vangen. Lukte dit dan was de vanger de volgende slagman. Werd het pinkeltje niet gevangen dan mocht dan kon de jongen die het eerst het pinkelhoutje pakte dit naar het vierkant gooien. Kwam het houtje in het vierkant dan was de werper af.