Voor de oorlog had je in de Transvaalbuurt nog veel venters met handkarren en vaste kramen (soms maar voor één of twee dagen per week). Van alles en nog wat werd er verkocht. Mijn eigen vader had ook een handeltje. Zijn ‘nagosie’ bestond uit onvolledig serviesgoed. Voor een paar centen kon je bij hem bijpassende delen kopen, zoals een dekseltje of een schoteltje. Hij stond dan op het Waterlooplein.
Zo weet ik nog dat er op de hoek van de Tugelaweg (waar nu de doorgang is naar het Beukenplein) een kippenstal was. Die stond er alleen maar op vrijdag. Je kocht dan een hele kip met alles dr’op en dr’an. Vaak zaten er ook nog eitjes en levertjes in de kip. Het was altijd maar afwachten of en hoeveel eitjes er in de kip zaten.
Zo’n kip smaakte trouwens beter dan die ingepakte dingen van tegenwoordig. Een hele kip kopen was trouwens best een unicum, dan moest je wel een paar centen verdiend hebben of een mazzeltje hebben gehad.
Zo had mijn vader een familielid (van de familie Pens) die een pakhuis had in de oude Jodenbuurt. Daar mocht mijn vader wel eens ‘wat halen’, een lap stof bijvoorbeeld. De lap stof verdween onder zijn jas. Hij verkocht die dan later aan een klant in de Vrolikstraat. Dat was in de tijd dat we het niet zo breed hadden. Dan kwam er ook wel iemand van de Maatschappelijke Steun langs om te controleren. Die keek dan, hoe onbeschaamd, in alle kasten en telde de tandenborstels. En dat in een land dat zo rijk was. Colijn zat toen in de regering, echt een gereformeerde toestand. En nu willen die christelijke partijen dat allemaal weer terugdraaien zeker!