Meester Reinders van de lagere school had tegen mijn vader gezegd dat ik wat met mijn tekentalenten moest gaan doen. Niet alleen omdat ik talent had, maar ook omdat ik er interesse in had. Maar ja, dat is er niet direct van gekomen. Aan het eind van de lagere school moest ik een soort beroepskeuzetest doen. Er werd dan gekeken waar je geschikt voor was. Ik moest allerlei soorten testen doen, een ogentest en ze stelden allemaal vragen over mijn intelligentie.
Ik bleek goed te zijn voor koekenbakker. Zo ben ik dus, ik zal ongeveer dertien of veertien zijn geweest, als bakkersknecht bij Bakker van Delft begonnen, een banketbakker. Bakker van Delft zat op de hoek van de Pretoriusstraat en het Afrikanerplein. Bakker van Delft was een klein mannetje, net zo groot als ik nu ben, denk ik. Aan de zijkant van de bakkerij in de Pretoriusstraat had je een openslaand raampje. Als mijn broertje langs kwam, dan gaf ik hem wat amandelen of een koekje.
Ik moest allerhande werkzaamheden doen. Wat mij echter nog het beste bijstaat is het pellen van amandelen. Dat moet vlak voor Sinterklaas zijn geweest. De amandelen werden eerst gekookt, daarna moest je die stuk voor stuk pellen. Tussen duim en wijsvinger drukte je ze zo uit het vel. Daar was ik werkelijk dagen, zo niet weken, mee bezig. Ik vond het echt vreselijk werk. Je moest er zo hard op drukken dat ik er kramp van in mijn vingers kreeg. Ik ben er maar drie of vier maanden gebleven want ik leerde er helemaal niets.
Later ben ik begonnen als bakkersknecht bij bakker Muller in de Scheldestraat. Daar heb ik geleerd om abrikozenmoes te maken. Bij bakker Muller heb ik ook bestellingen gedaan. Eerst op zo’n echte bakkersfiets, later ook met een bakfiets.