Toen ik in de Transvaalbuurt kwam wonen, werden mijn broertje Jacky en ik direct lid van de speeltuinvereniging. De speeltuin zat in de Joubertstraat, schuin tegenover ons huis. Er werd van alles gedaan in en rond de speeltuin. Er was ook een muziekkorps. Ik mocht ook meedoen, ik koos voor de trompet en ik moet zeggen dat ik er niets van terecht bracht.
Ik was redelijk muzikaal, maar voor de trompet had ik geen aanleg. Ik speelde viool en had al les vanaf mijn achtste. Ik had les van mijn neef, Lowietje Pens. Die was een stuk ouder en speelde als eerste violist in het Concertgebouworkest (onder leiding van Willem Mengelberg). Een erg goede pedagoog was ‘t niet, hij had het trouwens druk met repetities. Daarna kreeg ik les van Fietje Truder, ook een familielid van mij. Zij was duidelijk een betere vioolpedagoge. De lessen stopten toen bij ons thuis het geld begon op te raken. Daarna ben ik op eigen houtje verder gegaan. Ik heb in latere jaren nog veel plezier gehad van mijn vioolspel, onder andere bij het Centrale Rode muzikanten Gilde en AJC maar ook in het orkest van het dwangarbeiders kamp De Kremboong (officieel was het een Rijkswerkkamp) in Tiendeveen (1942).
Nog even terug naar de speeltuin. Wat we daar wel deden was een soort cricket op zijn Hollands. Cricket kende ik nog van Engeland, het ging hier echter om Honkbal. De Transvaalbuurt was niet echt een buurt voor Cricket. Echt voetballen deed je ook niet, dat was te woest, tonlopen en steltlopen kon je er wel. Voetballen deden we buiten de Transvaalbuurt. Je sprak dan af met een aantal jongens, samen gingen we dan naar Trompenburg, dat was vlak over de toen nieuwe Berlagebrug.