Toen ik acht jaar oud was kwam ik te wonen in de Transvaalbuurt. We woonden in de President Reitzstraat, nummer 25. Ik woonde daar met mijn vader (Wolf Jacobs), mijn moeder (Rachel Mercado Rodrigues) en mijn anderhalf jaar jonger broer (Jacob, meestal Jacky genoemd).
Mijn eerste buurt ervaringen zijn moeilijk te vertellen, alles was vreemd. Zelfs de taal spraken we niet. Wel werden wij direct lid van de speeltuinvereniging in de Joubertstraat, schuin tegenover ons huis. Dat was eigenlijk mijn eerste ervaring met de buurt en de kinderen. Ik weet nog goed dat ik met mijn broertje in de zandbak zat en er allemaal kinderen om ons heen zaten. Zij keken ons vreemd aan: "Ze kenne niet eens prate die twee daar".
We waren namelijk Engelstalig opgevoed, ik sprak maar enkele woorden Nederlands. Mijn ouders wel, maar die spraken alleen Nederlands als wij iets niet mochten weten. Het niet-Nederlands kunnen praten was best lastig als je woont in een buurt waar men alleen Nederlands sprak. We werden in het begin gezien als buitenlander, als buitenstaander, als een soort vreemde wezens die niet begrepen werden door de kinderen in de buurt.
In een dergelijke situatie voel je je als kleine jongens nauw met elkaar verbonden. Jacky en ik deden in het begin dan ook veel samen. Later zijn we uit elkaar gegroeid. Mijn broer had alleen maar belangstelling voor gymnastiek. Hij werd later lid van de Turnvereniging BATO. Hij was echt een uitblinker in die sport, een echte keurturner. Ik was niet zo heel erg sportief aangelegd, mijn interesse ging vooral uit naar de kunst.
Omdat we thuis samen een kamertje moesten delen werd dat op den duur wel een beetje vervelend. In het begin echter waren we echt wel op elkaar aangewezen.