In 1980 ga ik werken in het Laboratorium voor de Gezondheidsleer, aan het Oosterpark. Wonend in de Wagenaarstraat kan ik twee routes kiezen naar het werk (en terug), via de Mauritskade en via het Oosterpark. Maar ik vind een derde. Direct zuidelijk van het Tropenmuseum is er een hek met toegang tot het achterterrein. Daar staan vaak grote vrachtwagens en opleggers i.v.m. tentoonstellingen.
Links ligt de Franse Tuin van het park. Van het terrein kom je over de weg op een paadje met rechts het achterterrein van het Anatomisch Laboratorium en ter linkerzijde houten gebouwtjes waarin de âCommissie-Clausâ (ontwikkelingssamenwerking) zetelt.
Tenslotte beland je, met de proefdierenvertrekken van het laboratorium rechts en de illegale crĂšche van het lab links, op de binnenplaats met links de ingang van je werk. Interessant zoân route, maar zoân kortsluiting heeft ook nadelen. Je moet tenslotte, vooral op de terugweg van je werk, dingen verwerken en dan is een traject van een paar minuutjes niet ideaal.
Een belevenis op het paadje tussen crĂšche en proefdierenverblijf zal ik niet licht vergeten. In 1982 ging ik per fiets voor het lab naar een cursus in Glasgow, Schotland. Via Hoek van Holland en Hull. Na drie weken keerde ik op de fiets terug. En ik reed meteen naar de crĂšche om mijn dochter Maaike te zien.
Zij was toen 2 jaar en 2 maanden en ze liep met haar moeder op dat paadje. Ze keek me aan en was duidelijk verward. âIk ken die man ergens vanâ, zei haar blik, âMaar vraag me niet waarvan.â Haar houding was welwillend, doch verlegen. Nu ik grootvader ben, besef ik hoezeer een kind zich aan je toevertrouwt. Maar ook hoe een breuk van meerdere weken de herinnering kan doen vervagen aan wie je bent in het leven van zoân kind.