Aan de Mauritskade, tussen de ’s Gravenzandestraat en de voormalige Amstel Brouwerij, staat een oud schoolgebouw. In het najaar van 1980 meld ik mij daar aan bij de Werkschuit. Een stichting die artistieke cursussen van allerlei aard aanbiedt. In mijn geval betreft het leren etsen. Mijn partner Martien, oud-Rietveld leerling, is daar zeer bedreven in en dat heeft mij nieuwsgierig gemaakt.
Op de eerste avond blijkt de leraar (Han Mees ?) een zeer sympathieke man te zijn waarvan je voelt dat hij zijn métier volledig beheerst. Dat blijkt in het verloop van de cursus helemaal waar te zijn. Het tweede wat opvalt: de overgrote meerderheid van de cursisten is vrouw. Toen al, en nu nog meer, zijn de vrouwen oververtegenwoordigd in bibliotheekbezoek, het volgen van lezingen, het deelnemen aan cursussen, theaterbezoek, enzovoort. Waar hangen al die mannen uit?
We gaan na een interessante uiteenzetting van de leraar aan de slag. Voorlopig nog op zinkplaatjes. Maar spoedig zullen wij op koper mogen werken. En dan openbaart zich een curieus aspect van al dat cursusgedoe in het welvarende Nederland van die tijd. Waartoe dient eigenlijk al die leerdrift? Willen wij een allerindividueelste uiting van de allerindividueelste emotie neerzetten? Of zomaar wat leuk bezig zijn?
De eerste avond krijgt zijn besluit in een kleine tentoonstelling van onze eerste schreden op het etspad. Het resultaat is verbluffend. Met name de dames hebben twee thema’s beroerd. De ene helft van hen bekent een ‘bloemetje’ te hebben geëtst en de andere helft ‘een raar mannetje’. Nu moet ik bekennen dat ik mij beperkt had tot lijnen en vlakken, dus dat is makkelijk praten.
Maar ook verder in de cursus worden er geen topprestaties meer bereikt. Ondanks onze voortreffelijke leraar. Helaas, maar slechts één op de honderd etsers zal een goed niveau halen, en maar één op honderd van die selectie zal erkenning krijgen.