Het is oktober of november 1974. Ik woon op de Derde Oosterparkstraat. Als wel vaker maak ik om middernacht een ommetje. Ik word getroffen door geschreeuw op het Beukenplein. Daar zie ik een menigte van tenminste honderd mensen die om iets heen drommen.
Het zijn twee grote zwarte mannen in een hevig gevecht. Het is duidelijk dat hier geen sprake is van โgood sportโ maar van โfoul playโ. Het is huiveringwekkend hoe haatvol ze elkaar aftuigen. Dit is niet zomaar vechten, het lijkt of รฉรฉn van de twee dood moet.
Ik vind het vreemd dat niemand tussenbeiden komt. Maar erger nog: de mensen โ meest mannen โ juichen en moedigen de op elkaar inbeukende mannen aan. Zoals men iemand op een hoge dakrand uitnodigt om te springen: โJump, jump!โ
Een van de twee kemphanen loopt een eindje weg om iets te pakken van een vuilnishoop (morgen komt de reinigingsdienst). Het is de stang van een stofzuiger. Hiermee begint hij zijn tegenstander af te rossen. Je hoort de keiharde klappen en het kraken van ribben.
Dit is niet om aan te zien. Ik storm op ze af en spring de mishandelaar op de rug en sla mijn armen om zijn keel. De andere man wordt besprongen door net zoโn tengere figuur als ik, type kantoorbediende, ook met een brilletje. We zijn helemaal niks vergeleken met onze reuzen, maar de fut is uit het gevecht.
Ik roep: โHelp dan toch!โ naar de massa, maar niemand steekt een poot uit. Dan arriveert freelance persfotograaf Hans Hofman op zijn motor. Hij begint meteen te flitsen. Ik roep: โHelp ons, Hans, help!โ Ik ken hem nog van een wandeling door de dakgoot van het bezette Maagdenhuis in mei 1969. Maar hij flitst rustig door. Het resultaat is te zien in โHet Paroolโ van die tijd.