In de jaren ’70 ben ik een medisch student in Oost die toch wel erg lang over zijn studie doet. Maar het Medisch Komitee Angola dat ik in 1970 met een medestudent oprichtte plus mijn werkstudentschap waren daar mede debet aan. In maart 1980 werd ik arts en direct daarna vader. Het werd tijd om een baan te zoeken.
Ik woonde in de Wagenaarstraat, dus wandelend met mijn pasgeboren dochter in het Oosterpark dacht ik: waarom niet hier? Dat betrof het Laboratorium voor de Gezondheidsleer. De volgende dag liep ik binnen, maakte kennis met professor Zanen en vroeg of ik hier epidemiologie kon leren en bedrijven. 'Natuurlijk', riep deze, zelf geen verstand van epidemiologie hebbend, maar wel geïnteresseerd in een arts die anderhalf jaar lang het minimumloon van een 17-jarige zou verdienen. Hij nam me bij de hand en leidde me het gebouw rond: 'Dit is Pieter Bol die als gewetensbezwaarde voor ons komt werken.'
Nou, daar was geen weg terug. Monter meldde ik me begin mei bij het fraaie in het park gelegen gebouw. In het begin was ik duvelstoejager. Maar geleidelijk aan werd ik meer betrokken bij het hoofdonderwerp van de afdeling bacteriologie: hersenvliesontsteking. Eerst was mijn werktafel in het souterrain maar eind 1981, toen ik in vaste dienst kwam, werd dat beter.
Hoewel: mijn mede-promovendus Lodewijk Spanjaard en onze latere secretaresse Mieke van Doorn zaten met mij dicht opeengepakt in een klein kamertje rechts van de vroegere hoofdingang. Maar het uitzicht op het park was prachtig. Het is met ieder van ons anders gelopen dan we toen dachten, maar dat is een ander verhaal.