De waranda’s zaten aan de achterkant van de huizen. Aan de ene kant zat de keukendeur en hier tegenover zat de kolenkist. Hier tussenin zaten de openslaande deuren van de twee slaapkamers. De kolenkist kon met een klep geopend worden zodat de kolenboer de zakken kolen hierin kon storten. Aan de onderkant zat een klein vierkant gat waaruit je de kolen schepte en in de kolenkit gooide. De kolenkit stond altijd naast de kachel in de kamer. Boven de kolenkist zat nog een kast waar mijn vader veel van zijn visspullen bewaarde. Aan de buitenkant van deze kast hing de wastobbe. Op de grond voor de kolenkist lag een bijl en wat afvalhout. Dit hout werd met de bijl tot dunne latjes gehakt waarmee je de kachel kon aanmaken.
Mijn moeder bestelde de kolen per mud bij de kolenboer in de Palembangstraat. Ze kocht altijd antraciet, één van de duurste soorten steenkool maar die brandde ook het beste en je had weinig ‘slakken’. Slakken waren brokken samengesmolten metaal dat in de steenkool zat. Dit belemmerde de zuurstoftoevoer. Je moest daarom regelmatig de slakken uit de kachel halen. De goedkoopste kolen waren de eierkolen. Deze werden geperst van steenkoolgruis in de vorm van een ei. Er waren verschillende maten: ééntjes, tweetjes en drietjes, afhankelijk van de grootte.
De kolenkist
Moeder kocht altijd antraciet, één van de duurste soorten steenkool.
7022 keer bekeken