De stoep werd om de beurt door alle buren wekelijks geschrobd, meestal op maandag: stoepetjesdag. De deuren naar het trappenhuis kon je openen met een ‘loper’, voor Æ’1,50 aan de overkant bij ijzerwarenwinkel Meyer te koop. We hadden ook wel eens een touwtje door de brievenbus zodat je als kind zonder loper de deur open kon maken. Alleen de deuren van de woningen zelf hadden een lipsslot.
De deur werd van boven opengetrokken met een touw dat vanaf het slot langs de trap boven de leuning via een katrolsysteem naar driehoog liep. Zo kon je bovenaan de trap de deur opentrekken. Op driehoog moest je wel roepen: ‘Wie is daar?’, want je kon niet zien wie er beneden stond.
De trappen waren van hout en geverfd aan de zijkanten, in het midden hoefde het niet geschilderd te worden want daar lag de traploper met koperen (poetsen) traproeden vastgezet. Je moest goed opletten dat de roeden niet loszaten want dan brak je je nek over de losgeschoten loper. Het was een heel werk om zo’n stugge traploper in vorm te krijgen want er liep een bocht in de trap. Ik zie mijn moeder nog worstelen om de plooien erin te krijgen en vast te naaien met een grote gebogen dikke naald.
Aan de binnenkant van de buitendeur zat een kastje getimmerd rond de klep van de brievenbus. Het onderste gedeelte was van glas zodat je kon zien of er post in zat. In het bovenste gedeelte zat een houten schuif die je omhoog kon trekken om de post eruit te halen. De post kwam tweemaal per dag en hij belde vaak heel kort als er post was. Omdat de buitendeur met een loper geopend werd kon iedereen bij je post komen wat dus ook wel eens gebeurde door een kwaadwillende buur.
Het trapportaal
Iedereen kon met de loper naar binnen.
5078 keer bekeken