Was het afscheid van B.M.G. op donderdag de 18e mei 1913, de benoeming of feestelijke installatie was een week eerder en wel op vrijdag 2 mei 1913. Het was de voorzitter van de vereniging, de heer D. Dribbel die de volgende woorden sprak: “Spr. achtte het een aangename en vereerende taak thans het woord te nemen. Spr. feliciteerde den heer de Groot en nog meer het genootschap, een … te hebben verkozen waarvan, zooals spr. reeds na de verkiezing uiteenzette, veel goeds mag worden verwacht. Beter dan spr. zulks toen deed, kan hij het niet. De taak van den … is niet gemakkelijk. De een eischt een mooie stem, de ander let meer op de voordracht, weer een ander let meer op de melodieën en er blijven ook nog wel over, die bijna niet te voldoen zijn. U, mijnheer de Groot, gaat spr. verder, hebt aan bijna alle eischen kunnen voldoen, getuige het groot aantal stemmen, dat u verkregen hebt. Spr. hoopt dat des heeren de Groots gebeden steeds in welgevallen door den Allerhoogste worden aangenomen en dat deze, zoolang hij aan het genootschap als … verbonden zal zijn de lust en de kracht moge hebben om zóó te voldoen als bij den proefdienst het geval was. Daarin ziet spr. een groote factor voor den bloei van het genootschap.” Bron: Het Centraal Blad voor Isr. in Nederland van 19 mei 1913. (N.B. op de puntje het Hebreeuws voor ‘Voorzanger’).
>> D. Dribbel is David Dribbel en hij woonde in de Watergaafsmeer op de Hoogeweg na eerst in de Kerkstraat te hebben gewoond!
Maar wie is nu toch deze B. de Groot?
Het lijkt voor de hand te liggen dat zijn wortels zich bevinden bij B.M.G. en dus ook in de Watergraafsmeer. Zijn benoeming vindt plaats in 1913. In de hiervoor genoemde artikelen wordt gesproken over zijn jeugdige leeftijd.
In zijn toespraak tot de leden van Ner Mitswo Wethora Our benoemt hij het zelf ook: “….. dat hem, jongeling, nauwelijks de kinderschoenen ontwassen, aarzeling bevangt nu hij geroepen is een zoo hoog en heilig ambt, een taak van zoo hoge verantwoordelijkheid en ernst te aanvaarden, nu hij den man vervangen moet, die met zooveel Godsverering en plichtsbetrachting de gemeente in het gebed is voorgegaan. …….. hij vertrouwt echter op G., en bidt Hem, die hem reeds zo dikwijls heeft geholpen, om bijstand.” Bron: het NIW van 9 mei 1913.
Terug: NAAR DE INHOUDSOPGAVE
OF NAAR: VERHAAL 6