Ik ben geboren in de hongerwinter van 1944, in de tweede van der Helststraat. Met zes weken verhuisde ik met mijn ouders, zusje Toos van één jaar en broertje Herman van twee, naar de Bunsenstraat, in het stuk dat later omgedoopt zou worden tot Finsenstraat.
Mijn vader was bouwkundig tekenaar bij Publieke Werken op het stadhuis, maar tijdens de oorlog kreeg hij overplaatsing naar het gebouw van de Plantsoenendienst op Frankendael. Hij woonde nu veilig dichtbij zijn werk. We hadden een fijn groot huis met bad op nummer 52-1 en we speelden altijd buiten.
Er was nog niet gebouwd tegenover ons en ons speelterrein strekte zich uit tot het viaduct aan het einde van de Kruislaan. Tot daar zag je alleen maar weiland! Slootje springen, trappen op de bevroren plassen, hutten bouwen, dat waren de spelletjes die we speelden. Aan het eind van de straat, waar nu het Christiaan Huygensplein is, was een echte boerderij met beesten, en een groenteboer met paard en wagen. Daar liepen we achterlangs, door de weilanden, naar de vijfde Montessorischool op het Galileïplantsoen.
Bij ons aan de overkant, aan de Kruislaan, stonden twee houten barakken. Hier hadden Duitsers gefeest en gezopen. Mijn moeder herinnert zich nog de aftocht van verslagen, berooide troepen, poepend en piesend op het weiland bij die barakken. Het heeft er nog jaren naar bier gestonken. Na 1952 zijn die houten keten afgebroken en kregen we overburen in de Finsenstraat.
Toen we in 1954 naar Den Haag verhuisden, was ook de boerderij er niet meer…