Johanna, de derde dochter, werd geboren op 22 april 1890. Volgens de gegevens van HZA in 1906 was zij ‘werkzaam in de huishouding’. Zij trouwde op 16 februari 1916 met Liepman Canes (geboren op 31 december 1886). In het jaar 1905 wordt Liepman gekeurd voor de militie. Hij had opgegeven dat hij werkte als machinist. Hij wordt goedgekeurd en op 5 maart 1907 ingelijfd bij het 7de Regiment Infanterie. In 1912 wordt hij vervolgens afgekeurd vanwege lichamelijke gebreken. Hij groeide op bij de Valkenburgerstraat en heeft ondermeer in de Koehoudersgang gewoond met zijn ouders, twee broers en een zuster. In de gezinskaart van zijn vader Levie staan nog drie dochters met de welluidende namen: Naatje, Raatje en Saartje. Die had ik niet gezien bij het bevolkingregister (1874 – 1893).
Over de Koehoudersgang schreef L.M. Hermans in 1898 het volgende: “De Koehoudersgang is inde Valckenburgerstraat en loopt van nummer 154 tot en met nummer 162 .... Wonderlijk is het hoe beschaamd de armoede is. De armoede kruipt weg. Bescheiden verbergt zich de kale meneer achter den dikken parvenu en het bedelmeisje, met haar gelapt jurkje, achter de zwierige dame gekleed als een oorlogsschip dat vlaggenparade houdt. Deze vergelijking, ik beken het, gaat mank wanneer ik haar van toepassing wil brengen op de huizen aan de straatzijde en de krotten inde gangen, maar toch ook hier dringen de rijkeren de armeren naar achter, onbeschaamd en tergend, en verbieden den armen te laten zien wat zij lijden.
De Koehoudersgang is in de Valckenburgerstraat en door een opening tusschen twee huizen bereikbaar. Bij den ingang staat een waterbak, die de bewoners verkregen hebben door eene aanhoudende aanvraag. Aan de eene zijde van de gang staan vijf allerwalgelijkste krotten, bestaande uit een kamer gelijkvloers en twee verdiepingen, eveneens respektievelijk slechts een kamer of hok tellende. Aan de andere zijde bevindt zich een houten loods waarin, naar ik vernam, petroleum zal opgeslagen worden. De benedenwoning is vier nieter lang en drie meter breed. Aan de voorzijde is een raam en aan de achterzijde een dito van kleiner afmeting waardoor gelukkig de atmospheer in deze krotten niet zoo onuitstaanbaar is als elders. Onder de bedstede is een kelder, die dikwerf half vol water staat, zoodat het stroo, waarop de menschen hunne uitgeteerde leden uitstrekken, spoedig half verrot is en een muffe stank van zich geeft. De vloer is zeer slecht en op sommige plekken half vergaan. Privaat en waterleiding zijn hier niet te vinden en de huisheer wil in het laatste wel voorzien wanneer de bewoners 10 cents per week boven het reeds verschuldigde willen betalen.” Bron: De jonge gids, jrg 2, 1898-1899, 1898
TERUG NAAR: VERHAAL 1
OF NAAR: VERHAAL 23