Ik ben geboren in de De Wetbuurt op 3 april 1928, op RĂ©aumurstraat 24, onder de vage geur van cacao. Die straat was door de gemeente Watergraafsmeer op 31 oktober 1891 de Bothastraat genoemd, maar toen Amsterdam de Meer annexeerde, was er al een Bothastraat in Oost en werd het RĂ©aumurstraat (op 22 maart 1922). Naast ons woonde het overvolle gezin van brandstoffenhandelaar De Rooij, dat in, ik denk 1930, verhuisde naar de overkant. Ik herinner me vaag dat we in dat huis op bezoek waren, in de voorkamer. Was dat voordat we uit de RĂ©aumurstraat vertrokken in vermoedelijk januari 1931, of zijn mijn ouders en ik er later nog geweest?
Omtrent de kruising van de huidige Fahrenheitsingel en de Weesperzijde was de brandstoffenopslag van de familie gevestigd, op gelijk niveau met de dijk langs de Weespertrekvaart. Ik herinner me veel koolzwarte grond, veel stapels antraciet, eierkolen, turf, enz. — wat moeizaam opstal en een open vrachtwagen: toen nog niet in stroomlijn, maar met een rechtoppe cabine van hout. ’n Herinnering die echter weer van wat later zou kunnen zijn.
Hoe hadden m’n ouders het huis verkregen? Dat moet eerste helft jaren twintig zijn geweest. Ze waren in 1921 getrouwd en woonden met de moeder van m’n vader, Catharina Luksen, in de Staatsliedenbuurt. M’n vader kreeg het huis in de Réaumur aangeboden, maar onder voorwaarde dat hij het geld (een aantal duizenden guldens) binnen 42 uur kon fourneren. Tot bijna het laatste uur was hij bezig, hij had het geld op honderd gulden na, en hij wist niet meer waar nog aan dat laatste stukje bedrag te komen. Toen sloeg zijn moeder een rok op (ze droeg lange rokken tot op de schoenen) en daar had ze een speciale zak genaaid, waarin ze haar begrafenisgeld bewaarde. Het bedrag was compleet.
Geld onder de rokken
Hij wist niet hoe hij aan dat laatste stukje geld moest komen.
2664 keer bekeken