Ik woonde als kind op de Kramatweg 36, recht tegenover het middelste en tegelijkertijd het kleinste van de drie joodse begraafplaatsen. Het grootste langs de Zeeburgerdijk was denkelijk het oudste, want daar lagen nog maar enkele, gedeeltelijk zichtbare grafstenen. Het middelste had er meer en het westelijkste aan 't eind van de Kramatweg bij de Valentijnkade stond nog vol stenen. Mijn ouders, die voor de oorlog op het einde van de Kramatweg woonden, hadden nog meegemaakt, dat er joden begraven werden.
Tegenover ons huis lag een klein park waaromheen de zogenaamde Witte Weggetjes liepen, die in het lager gelegen Zwarte Weggetje uitliepen. In de oorlog mocht je niet verder dan de oostelijke ingang van het Zuiderzeepark aan het eind van het Zwarte Weggetje. In de dichtstbijzijnde sloot heb ik nog met mijn buurmeisje, ik vijf jaar, zij zeven, stekelbaarsjes en bullekoppies gevangen. De sloten waren toen nog volkomen gezond, wat de stekelbaarsjes bewijzen. Ik hield van dat meisje en zij van mij. Ik woonde één hoog, zij in 't huis, dus direct beneden ons. Zij was nog meer ziek dan ik (ik leed aan astma en rachitis van de ondervoeding), zij kreeg goed te eten, want haar vader was bij de NSB en werkte op hat abbatoir. Maar ze had een hartkwaal, waaraan ze in 1944 overleed. Ik heb daar erg onder geleden. Maar intussen zat ik op de lagere school, de Insulindeschool op het Javaplantsoen.
Na de bevrijding (wat een avond, die van 4 mei 1945!) mochten we weer overal naar toe. Mijn vrienden en ik vingen ook weer bullekoppies en kikkers. Met een netje. Sommige vingen kikkers met een haak, wat ik ontzettend wreed vond - wat het ook was! Thuis hield ik de bullekoppies in een aquarium. Daarin kon ik ze zien opgroeien, het hele proces, eerst met de achter- daarna ook met de voorpootjes. Dan verdween geleidelijk het staartje en kwamen de mini-kikkertjes het water uit en zaten op de vlotjes, die ik op het water had gelegd. Eens, midden in de nacht, werd ik wakker, want ik had iets op het zijl in de kamer horen kletsen. Ik stond op en zag mijn kikkers over de grond springen. Zij waren zo groot en sterk geworden, dat ze de kartonnen deksel van het aquarium "weggesprongen" hadden. Ik heb ze die dag allemaal terug naar de sloot gebracht.
Langs het Zwarte Weggetje stonden de beide ijzeren hekkepoorten van het grootse (oostelijke) en het middelste jodemanussie. We klommen om die hekken heen, om op de begraafplaatsen te komen. Later liet men het hek van het grootste openstaan. In mei gingen mijn zus met onze buurmeisjes (daar waren erg leuke bij, één waar ik gek op was!) Pinksterbloemen plukken. In de winter lagen er grote plassen van de sterke herfstregens. Daar heb ik in november/december 1946 schaatsen geleerd. Kort daarna was het ijs eerst op de sloten, iets later ook Het Diep sterk genoeg, om erop te gaan. Ik leerde snel en met een paar houten Noren, die mijn pa voor me gekocht had, duurde het niet lang en ik kon de hardrijders (die al èchte noren hadden) al een heel stuk bijhouden. Lag er sneeuw op het ijs, kwamen de baanvegers die een lange, brede strook en hier en daar een vlakte sneeuwvrij hielden. In 't voorbijgaan gaf je die mannen dan een dubbeltje, stuiver of zelfs een kwartje (zoveel had ik niet!).
Ik heb in de Indische Buurt een geweldige tijd gehad en denk er nog vaak aan terug, hoewel ik al 60 jaar uit Nederland weg ben )Noord- en Zuid Amerika, nu Zwitserland). Momenteel schrijf ik er zelfs over die tijd en hoop het eens in NL te kunnen publiceren. We zullen zien.
Ik groet alle Indische Buurtmensen voor wie deze herinneringen nog iets betekenen en ben dankbaar voor meer. Blijf allemaal gezond! Ad Tolhuijs, Bürglen, Zwitserland