Meijer Hamel is van beroep venter, hij vent met aardewerk (blauwgoed noemt Maurice Ferares het). Helaas is er geen marktkaart die ons enig licht kan laten schijnen over zijn standplaats of venterswijk. Maar dankzij het boek van Maurice Ferares (Violist in het verzet) komen we iets meer te weten over Meijer en zijn vrouw Femmetje. In het boek noemt hij ze niet bij de eigen naam. Hij geeft hen de achternaam Zaligman, niet geheel onterecht want hij vertelde mij dat zij gelovige en misschien wel orthodoxe Joden waren.
Maurice Ferares schrijft: “Meijer was naast venter van blauwgoed tevens koster van de Hoogduitse sjoel op de Polderweg. Een van de dingen die hij als koster moest doen, was het openen van de deur op vrijdag. Het kwam heel vaak voor dat hij zo ver met zijn kar uit de buurt was, dat hij niet tijdig terug was voor het ontsluiten van de sjoeldeur. Femmie stond hem dan al uren van tevoren op de hoek van de straat te wachten. Op de kachel had ze een teil water gezet, waarin haar zich moest wassen (badkamers waren er niet) alvorens hij zijn schoon wit overhemd kon aantrekken, zijn zwarte sjoelpak en andere uitrustingstukken die bij zijn ambt behooren.”
Daarna verhaalt Maurice over de plaagzucht van de jeugd. Het was een behoorlijk regenachtige dag en de bewoners van vooral smalle straten hadden planken over de straten gelegd zodat ze met droge voeten konden oversteken. Maar wat Meijer niet doorhad, het was vrijdagmiddag, was dat een paar jongens onder een van die planken rollertjes (van afgezaagde bezemstelen) hadden gelegd. Toen hij op zo’n plank stapte, rolde niet alleen de plank in het water maar ook Meijer. Kletsnat en onder de modder mocht hij zich in de keuken bij een klant laten opdrogen. Dat duurde uren, want hij kon moeilijk zijn broek uittrekken om die bij de kachel te hangen.
Maurice: “Als bezetenen waren ze naar de Polderweg gehold, nadat Meijer een schoon overhemd en een ander pak had aangetrokken. Mar tijd om te wassen had hij niet gehad en de zwarte modder zat nog op zijn wangen toen iemand in sjoel hem vroeg of hij in de slausjem (de rouwtijd voor een overleden familielid waarin met o.a. zijn baard niet afscheert) was. Femme had beleefd geantwoord: ‘Neen mijnheer, Meijer is niet in de slausjem’. Toen de aangesproken zich schouderophalend omgedraaid had, had ze uit de zak in haar onderrok een schone zakdoek genoemd en daarmee de modder uit het gezicht van haar man geveegd. Bron: Violist in het Verzet door Maurice Ferares, blz. 19-20.