Een nieuwe aanvraag in 1930, twee maanden later, wordt afgewezen. Joseph heeft inmiddels wel zijn voorschot aan het N.I. (Nederlandsch Israëlitisch) Armbestuur afbetaald. Dit geeft de ambtenaar aanleiding om Joseph nogmaals daarheen te verwijzen. Joseph ‘sneerde ditmaal daar niet te zullen worden geholpen’. Die vrees is volgens de ambtenaar nergens op gebaseerd en mag derhalve worden aangenomen dat ‘de man van andere zijde’ zal worden geholpen. Volgende verzoeken om handelsgeld of steun worden telkens weer afgewezen onder verwijzing naar de inkomsten van de kinderen.
Joseph is het blijkbaar nu zat om telkens een afwijzend besluit te moeten ontvangen, hij besluit tot het indien van een klacht. Joseph dient een bezwaarschrift in op 24 november 1931. Hij wil gehoord worden door een commissie van beroep. Hij schrijft:
“Aan de Commissie van Beroep,
Bureau vaan Maatschappelijken steun
Dit verzoek vloeit voort uit de omstandigheid dat ondergetekende aangevraagd heeft voor ondersteuning en daarop afwijzend is beschikt. Ondergetekende, hoopt dat door uitlegging in Uwe tegenwoordigheid van de nodige noodzakelijkheid van deze aanvraag te kunnen overtuigen.” Bron: Dossier Gemeentelijk Bureau voor Maatschappelijke Steun.
Zijn bezwaar wordt afgewezen onder verwijzing naar de te hoge gezinsinkomsten. Barend, Izak en Frederika hebben samen een inkomen van fl. 29,60. Het inkomen van Barend betreft een uitkering van de Alg. Ned. Meubelmakersbond etc. Blijkbaar had hij inmiddels lang genoeg gewerkt om in aanmerking te komen voor steun vanuit de bond. Omdat Joseph het niet eens is met de afwijzing schrijft hij opnieuw een brief. Hij wijst in de brief op het feit dat zijn zoon Barend nu ‘is uitgetrokken’. Hij legt uit dat een ambtenaar hem heeft verteld dat indien het gezinsinkomen omlaag zou gaan hij dan wel in aanmerking zou kunnen komen voor steun. Deze ambtenaar merkt, desgevraagd, op dat hij zich niet meer met deze zaak bemoeit. Wel adviseerde deze ambtenaar Joseph zich tot ‘Ued te wenden in de hoop door Ued wel te worden gehoord’. De nieuwe brief, d.d. 17 december 1931, heeft tot gevolg dat Joseph een handelsgeld van fl. 20,- wordt verstrekt.
Eind 1931, begin 1932 is er een nieuw onderzoek naar mogelijke onderhoudsplichtige familieleden. Zowel Abraham als Levie worden nu wel opgevoerd, zij kunnen echter niet steunen. Zij zijn beide bekend bij Het Bureau. Abraham is in behandeling voor handelsgeld, Levie is koopman en ‘M.S. bekend’. Beide zoons wonen wel in de Transvaalbuurt, in respectievelijk de Pieter Maritzstraat en de Paardekraalstraat.