Simon, de jongste zoon, is geboren op 13 augustus 1920. Hij is ongetrouwd gebleven en woonde nog bij zijn moeder in de Spitskopstraat 9 I toen de oorlog uitbrak. Volgens zijn archiefkaart heeft hij gewerkt als bankbediende en later als kleermaker. Mogelijk was dit andersom, want tijdens de keuring voor de militaire dienst gaf hij werkzaam te zijn als kleermaker. Hij is 1 meter en 653 mm groot met een gewicht van 58 kg. Op de 23ste februari 1939 wordt hij goedgekeurd. Hij wordt ingedeeld bij de 2de Regiment Luchtdoelartillerie (1ste ploeg), de datum van inlijving is 8 januari 1940. Uit de opmerkingen in de laatste kolom meen ik op te maken dat hij nooit actief in dienst is geweest.
Zijn leven neemt na het begin van de oorlog een dramatische wending als hij bij de grote razzia in februari 1941 wordt opgepakt. Wat dit betekende heeft Wally de Lang uitvoerig uitgezocht. Ik heb van haar toestemming om onderstaand verhaal te gebruiken voor deze website.
“Simon werd geboren in de Blasiusstraat in Amsterdam-Oost, waar veel Joodse gezinnen woonden. Later verhuisde het gezin naar de Retiefstraat en in 1932 naar de Spitskopstraat in de Transvaalbuurt, waar het een woning betrok in een van de huizenblokken die in het voorafgaande decennium door de sociaaldemocratische Handwerkers Vriendenkring waren gebouwd. Evenals vele arbeiders in de diamantindustrie was vader Salomon, die werkte als ʻroosjesslijperʼ, socialist. Het gezin was niet religieus en volgde de Joodse tradities niet. Na jaren te hebben gewerkt in de diamantindustrie werd Salomon expediteur. Later werkte hij als schoenmaker.
Aanvulling Frits: de schoenmakerszaak zat in de Maritzstraat (ongeveer 50 meter vanaf de Spitskopstraat)
Simon volgde zes jaar lager onderwijs op een van de buurtscholen en werkte daarna als bankbediende, maar werd later kleermaker. Hij was lid van de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC). De AJC was opgericht door de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) en het Nederlands Verbond van Vakverenigingen en had zich ten doel gesteld arbeidersjeugd op te voeden, te ontwikkelen en samen te bouwen aan een nieuwe wereld. De AJC was de enige niet Joodse jeugdorganisatie met veel Joodse leden. De grote meerderheid van hen, ruim vijfhonderd, woonde in Amsterdam. Sommige afdelingen, zoals Transvaal, waren voor 90 procent Joods. Het is niet ondenkbaar dat Simon deelgenomen heeft aan de bijeenkomsten en vakanties die het AJC organiseerde op kampeerterrein Paasheuvel in Vierhouten.
In oktober 1939, toen Simon 19 jaar was, overleed zijn vader Salomon op 51-jarige leeftijd. Hij werd begraven op de Joodse begraafplaats in Diemen. Moeder Johanna bleef achter met drie kinderen die weliswaar volwassen waren, maar allemaal nog thuis woonden. In juli 1940 kwam daar een jong nichtje van moederskant bij, Marianne de Meza, die na de dood van haar moeder in België met haar vader David en haar zus naar Amsterdam was gekomen.
Op zaterdag 22 februari 1941 was Simon in het centrum van Amsterdam, in het hart van de Jodenbuurt. Voordat hij die kant op ging, had hij ruzie gehad met zijn zus Marianne. Hij werd opgepakt en met honderden andere Joodse jonge mannen hardhandig naar het Jonas Daniël Meijerplein gedreven. Van daaruit werd hij diezelfde dag naar kamp Schoorl overgebracht en later die week naar Buchenwald. Op 22 mei 1941 werd hij met de groep mannen die de wreedheden en honger in dat kamp hadden overleefd naar Mauthausen gedeporteerd.
Op 11 augustus werd hij, twee dagen voor zijn verjaardag en nog net geen 21 jaar oud, in de gaskamer van Slot Hartheim vermoord. Als ‘officiële’ overlijdensdatum staat in de kampregistratie van Mauthausen 2 september 1941 genoteerd. Simons naam staat vermeld op het oorlogsmonument bij de Paasheuvel in Vierhouten, waarop alle omgekomen AJC-leden worden herdacht.”
Bron: De razzia's van 22/23-02-1941. Het lot van 390 Joodse mannen.