Philip wordt ook aangemeld bij het Crisis-Comité Amsterdam 1934-‘35, Sub-Commissie B. Vanwege zijn ziekte kan hij niet meer werken en kan hij beroep doen op de bijzondere voorzieningen of verstrekkingen. Het gaat hierbij alleen om materiële zaken als schoenen, kleding, soms ook voedsel. Alles gaat ‘op bon’. Veel van deze spullen kunnen worden opgehaald bij de Centrale Levensmiddelen Dienst (C.L.D.), andere bij bepaalde bedrijven.
Tussen 12 juni 1935 en 22 juni 1939 worden vele ‘zaken’ verstrekt. Zo krijgt Philip onder andere een paar molières (lange veterschoenen), een jas, diverse malen ondergoed, een broek, rijgschoenen. Zijn vrouw krijgt onder andere een paar riemschoentjes, een mantel (was eerder afgewezen, de oude kon best worden gerepareerd), een japon was wel toegezegd maar omdat die uit ‘andere bron’ was verkregen, werd de bon ingetrokken. Ook de zoon Israël krijgt regelmatig de mogelijkheid om via C.L.D. kleding en anderszins verstrekt te krijgen.
Vanaf 1934-35 is het gezin Noot armlastig te noemen, dit is ook de term die in het dossier wordt gebruikt. Achtergrond van deze armlastigheid is volgens de ambtenaar de lichamelijke gebreken van Philip. Overigens merkt de ambtenaar op dat er wellicht ook sprake is van psychische gebreken. Waarop hij dit baseert, is niet duidelijk, het lijkt volledig uit de lucht gegrepen. Philip moet elke werkdag gaan stempelen, in 1938 moet hij plotseling twee keer per dag gaan stempelen. Hij is het daarmee niet eens en schrijft een brief dat de toch vanaf huis naar het stempellokaal in de Obistraat te ver is. Hij schrijft: “Nu vraag ik u Ed. beleefd of hier geen verandering in te brengen is aangezien het op mijn leeftijd, 64 jaar, niet doenlijk is twee maal per dag deze weg te lopen van de Spitskopstraat naar de Obistraat, ruim een uur heen en terug”. Er wordt hem ook niet medegedeeld waarom hij twee keer moet stempelen.
Hij hoopt op redelijkheid van u Ed. De redelijkheid laat even op zich wachten, maar op 7 juli 1939 krijgt hij te horen dat hij via de wijk kan worden gesteund en dat hij niet meer hoeft te stempelen. Dit heeft, zo wordt gesteld, ook te maken met zijn leeftijd van inmiddels 66 jaar.
Tussen 27 november 1937 en 3 juni 1938 heeft men een kamer onderverhuurd aan een heer Reede (het gaat om Hartog Samuel de Reeder (zie woningkaart bij verhaal 4), hij betaalt daarvoor fl,1,50 per week. De huishuur was overigens net iets onder de vier gulden per week.
Terug NAAR: Spitskopstraat 5 II – Het gezin Noot (1)