Het eerste adres in Amsterdam dat in het dossier wordt genoemd is Ruyschstraat 73 ii. De huur van deze woning was fl.6,25. Om de huur te kunnen betalen heeft men een kamer onderverhuurd aan een zekere P. Imminga. Het gaat om een oud stadsgenoot uit Oude Pekela, Pieter Imminga. Uit de gezinskaart blijkt overigens dat er meerdere woonadressen zijn geweest en dat Pieter Imminga meerdere keren een onderhuurder is geweest. In augustus 1936 wordt vermeld dat hij ‘over een week weg gaat’. Dat klopt inderdaad, op 4 september verhuist hij, Pieter Imminga, naar de Buikslotermeerdijk 14 (ook daar is hij onderhuurder).
Voor men naar de Spitskopstraat nummer 3³ verhuist, wonen Abraham en Harmanna volgens het dossier nog zeer kort in de Swammerdamstraat, nummer 23 iii. Dit blijkt niet te kloppen. Kijkend in de woningkaart van dit adres valt namelijk op dat alleen Abraham wordt genoemd. Hij komt daar wonen vanaf 5 april 1939, vanuit de Ruyschstraat 98 iii, en verhuist daarna op de 25ste oktober 1939 naar de Spitksopstraat. Hoewel er geen oude woningkaarten meer zijn van de Ruyschstraat van voor 1945 concludeer ik toch dat Abraham niet meer met Harmanna in de Swammerdamstraat heeft gewoond. Uit de gevonden woningkaart van de Swammerdamstraat blijkt dat hij inwonend was bij een Levie van Gelderen en zijn vrouw. Haar naam was Saartje Vrengel én dat was de meisjesnaam van de moeder van Harmanna! Geen zuster wat ik aanvankelijk dacht, mogelijk een nicht of een tante.
Hoewel in het dossier niet wordt vermeld hoe hoog de huur van de woning in de Spitskopstraat is, ligt het voor de hand dat de lagere huur een rol gespeeld heeft. Uit de andere dossiers, van de andere bewoners, blijkt dat de huren in de Spitskopstraat zo tussen de fl.3,50 en fl.4,50 liggen.
Aan het werk
In Amsterdam aangekomen kan Abraham direct aan de slag bij de firma J.Duijzend. Mogelijk is het bedrijf na 1945 voortgezet door een nazaat, Na 1950 is er namelijk sprake van een firma A. Duijzend. Dit bedrijf was een groothandel in nieuwe textielafvallen (adres: Motorkade, Amsterdam-Noord).
Een reorganisatie van het bedrijf maakte dat hij ook hier werd ontslagen. Met het ontslagbewijs van zijn werkgever en een gunstig getuigschrift kwam hij op straat te staan. Uit het dossier van Het Bureau is niet op te maken wanneer dit precies heeft plaatsgevonden. Wel is bekend dat hij in de periode 1934 – 1936 gemiddeld zo’n 21 gulden per week verdiende.
In het dossier wordt verder vermeld dat er sprake is van een spaarbankboekje van de R.P.S. (Rijkspost Spaarbank). Op 19 augustus 1936 was het saldo fl.2,33. Het hoogste saldo dateert uit 1931 (fl.185,75). Deze gegevens worden vermeld in verband met de aanvraag om steun. Daarnaast heeft het gezin (geen kinderen) nog een levensverzekering afgesloten. De polis is van de R.V.S. (Rotterdamsche Verzekering Sociëteiten) en heeft een verzekerd bedrag van fl.500,- en is afgesloten in december 1934. De maandelijkse premie bedraagt fl.1,71 per maand (er is geen afkoopwaarde).
Naar: Spitskopstraat 3 III - De gezinnen Matteman en Stoppelman
Of Naar: Het echtpaar Stoppelman (4)