In juli 1921 komt het gezin Ferares naar de Spitskopstraat. Zij zijn daarmee één van de eerste bewoners van dit kleine straatje van 48 gezinnen, waarvan 47 Joods. Ferdinand (roepnaam Frits) en Esther Soesan zijn dan net een jaar getrouwd, respectievelijk 35 en 27 jaar oud. Eerst hebben ze korte tijd ingewoond bij de ouders van Esther in de Uilenburgerstraat, daarna nog even in de Blasiusstraat (bij Hagenberg op nummer 67 twee hoog). Maar nu is er dan toch een eigen woning en op 5 januari 1921 wordt hun zoon geboren; Mozes (roepnaam Maurice).
Frederik en Esther kennen elkaar al zes jaar als zij op woensdag 30 juni 1920 trouwen. Dat zij niet eerder trouwen, heeft te maken met de mobilisatie van Frederik (per 1 januari 1916, tijdens de Eerste Wereldoorlog) en het feit dat ze eerst hun uitzet bij elkaar gespaard willen hebben. Deze persoonlijke details zijn mij verteld door Maurice Ferares. Hij is één van de weinigen uit de Spitskopstraat die de Jodenvervolging heeft overleefd.
In zijn diensttijd is Frederik werkzaam als schoenmaker. Zijn politieke betrokkenheid maakt hem bij zijn superieuren niet populair. Hij doet regelmatig antimilitaristische uitspraken. Het lijkt hen daarom verstandig om hem de kapotte schoenen van de compagnie te laten repareren. Na de oorlog gaat hij verder als schoenmaker, hij blijft altijd werken ‘voor eigen rekening’. Frederik wordt lid van de Algemene Schoenmakersbond (ASB). Dit blijkt uit het dossier van Het Gemeentelijk Bureau voor Maatschappelijke Steun (verder: Het Bureau). Het dossier van Het Bureau begint bij het jaar 1933 als Frederik aanklopt voor steun. Volgens het dossier is hij zelfs lid geweest van het hoofdbestuur van de ASB. Als bestuurder zou hij de uitspraak hebben gedaan: ‘Ik krijg liever steun dan handelsgeld’. Als bestuurder is het hem namelijk bekend dat veel schoenmakers steun ontvangen vanwege de slechte economische situatie. Veel mogelijke klanten zijn zelf werkloos en hebben nauwelijks geld om zelfs maar hun schoenen te laten repareren.