Ik ben in 1962 geboren, en al vanaf de eerste dag, droeg ik kleertjes die zelf gemaakt waren.
Mijn moeder, maar ook mijn oma en mijn tantes waren echt van die handige tantes die alles leken te kunnen.
Als baby waren het meest gebreide pakjes. Maar toen ik ging lopen en actiever werd, waren het kledingstukken die mijn moeder naaide. En ik moet zeggen ze kon er wat van. Ik zag er altijd tiptop uit, het was alleen wel zo, dat de meeste kleding over de top was. Mijn moeder was gek op fluwelen jurkjes rijkelijk voorzien van kanten kraagjes en andere tierelantijntjes.
Matrozenjurkjes en plooien rokjes waren ook favoriet.
Natuurlijk ging dat dan vergezeld door een in kleur bijpassende maillot en zwarte lakschoentjes.
leuk voor een feestje, maar niet echt voor alle dag. Soms voelde ik me een pop die alleen mooi mocht zitten wezen. Terwijl mijn vriendjes en vriendinnetjes lekker aan het spelen waren.
Ik kwam dan ook regelmatig thuis met stukgevallen knieën en dus gaten in mijn maillot. Die werden dan netjes weer gedicht, soms maasde ze het netjes zodat je het nauwelijks zag. Maar als ze echt boos was, ging er een stukje leer overheen. Ik schaamde me altijd kapot als ik daarmee moest lopen.
En dan was er ook nog het leed dat borstrokken heette. Zelfgebreide hemdjes van kriebelwol. Die waren dan voor de winter.
Ik was altijd dolblij als de winter voorbij was. Geen maillots meer en geen borstrokken, wat had ik een hekel aan die kriebeldingen.
Op de lagere school werd ik wat mondiger. Ik wilde net zulke kleren als mijn vriendinnetjes. Uiteindelijk ging mijn moeder gedeeltelijk overstag. Dagelijkse kleding werd sindsdien op de markt aangeschaft. Natuurlijk wel zo goedkoop mogelijk.
Datzelfde gold ook voor een spijkerbroek die ik zo graag wilde. Nadat we een boetiek in de javastraat binnen waren geweest en mijn moeder de prijzen hoorde, wist ze niet hoe snel ze weer vertrekken moest.
Ik huilde bijna van teleurstelling. Iedereen had er een, ik wilde ook.
Twee dagen later nam me moeder me mee naar een winkeltje bij het Atjehplein. Het zat op de hoek van de Sumatrastraat bij de 1e Atjehstraat. In de etalage hingen diverse soorten werkkleding. Van overalls tot verpleegstersjurken.
binnen vroeg mijn moeder om een spijkerbroek. De man keek even naar mij en zei dat hij enkel werkbroeken had. Een broek is een broek zei mijn moeder, hij is voor haar.
De man liep naar achteren en kwam even later terug met 3 broeken.
Deze passen haar wel zei hij. Het waren een witte een zwarte en een donkerblauwe van spijkerstof.
Op de raarste plekjes zag ik diverse zakken. Het bleke timmermans- en schildersbroeken te zijn.
Even probeerde ik het nog. Mam ik wil een gewone spijkerbroek. Mijn moeder keek me aan met die blik waarmee ze me altijd liet weten niet verder te zeuren. Deze of niets, zei ze. Ik koos de blauwe en thuis zei mijn moeder triomfantelijk en dat voor maar een kwart van de prijs in de javastraat!
Op school ben ik de eerste dagen echt gepest met die broek, maar ze wenden er snel aan.
De tijd van de kantjes en fluweel was voorbij.
Maar ergens is dat toch allemaal blijven hangen. Want ik houd nog steeds niet van frutsels aan mijn kleren en ik besteed er het liefst zo weinig mogelijk geld aan. Ook heb ik regelmatig mooie truien gebreid voor mijn zonen , maar nooit van kriebel wol. En ze waren er altijd blij mee.
Ik koop ook nog steeds graag op de markt.
Kledingleed
Een broek is een broek zei mijn moeder
383 keer bekeken