Dirk ‘bankiert’ bij de Rabobank in de Javastraat. Al is het slechts de bank waarop zijn uitkering gestort wordt. Het bedrag dat hij maandelijks in handen krijgt, is niet bijster hoog, een kleine zevenhonderd gulden. Wel is hij zo verstandig geweest om zijn huur automatisch af te laten schrijven, doch dat is niet zo’n groot bedrag. Zijn huur bedraagt slechts vijfenvijftig gulden per maand. Voorts gaat er nog een bedrag af aan gas en elektriciteit, ziekenfonds en dik zesennegentig gulden die hij van sociale zaken heeft geleend. Dat geld was bedoeld om zijn moeder een keurige begrafenis te geven, want hij wilde niet dat dit via de gemeente liep. Gelukkig voor hem begint het eind van de aflossing in zicht te komen.
Vroeger had Dirk ook een bankpasje. Door zijn chronische geldgebrek dacht hij slim te zijn door op een simpele manier aan extra geld te komen. Op de dag waarop zijn uitkering op de bank moest staan - altijd de zesentwintigste van de maand - ging hij eerst het gehele bedrag uit de muur halen en dan als een haas naar binnen om aan de balie ook al zijn geld op te nemen, want de computer had dat nog niet zo snel kunnen verwerken. Hij heeft dat drie keer kunnen doen, toen werd zijn bankpasje ingetrokken en kon hij voortaan alleen maar geld aan de balie halen.
Als Dirk bij de bank naar buiten stapt is zijn steevaste, allereerste pas naar het postkantoor. Hij maakt dan honderdvijftig gulden over naar zijn zus in Spijkenisse, die het op de helft van de maand weer terugstort, zodat hij het tweede gedeelte van de maand nog enigszins christelijk door kan komen. Ook koopt hij op het postkantoor een telefoonkaart van tien gulden, want als het even kan, belt hij haar iedere avond, nóóit overdag want dan is de teller net een mitrailleur, vindt Dirk. Dirk krijgt door al die drukte grote dorst en gaat direct even langs het café van Gijs de Rooy in de Javastraat.