Als je vier of vijf jaar was ging je naar de bewaarschool, maar die was niet verplicht zoals tegenwoordig. De bewaarschool noem¬den ze ook fröbelschool of kakschool omdat die kleuters nog niet helemaal zindelijk waren. Daar speelde je, vlocht je matjes en zong je. Als je van de bewaarschool naar de grote school ging, moest je ingeënt worden tegen pokken, anders kwam je er niet op. De klassen op de lagere school waren groot, toch snel zo'n 40 kinderen. Daar moeten we jaartallen van buiten leren: 1600 slag bij Nieuwpoort, 1296: Floris de Vijfde vermoord, de Beeldenstorm in 1666... De week daarna kreeg je dan een overhoring. Eigenlijk was het een hele goeie geheugentraining, net als ons leesplankje. Aap, noot, mies. Ik weet het nog uit mijn hoofd: AAP - NOOT - MIES - WIM - ZUS - JET — TEUN - VUUR - GIJS - LAM - KEES - BOK — WEIDE - DOUCHE - HOK - DUIF - SCHAPEN. Plus het alfabet, dat moest je ook met de hele klas opnoemen. En dan had je een leesplankje met een doosje met lettertjes.
Schrijven hebben wij geleerd met een lei en een griffel. Bij die lei hoorde dan een sponzendoos. Aan de ene kant zat een spons en aan de andere kant een zeemleer. In dat sponsje deden we dan allemaal een bruine boon en die ging dan uitlopen. Het was verboden, maar we zagen het ook niet als kattenkwaad. Je deed dat soort dingen gewoon. Als je iets ouder werd, kreeg je een kroontjespen. Met die kroontjespen moest je dik en dun leren schrijven. Dik als je met je pen naar beneden ging en dun als je naar boven ging. Zo kreeg je een heel sierlijk handschrift. Schoonschrijven heette dat. En als je een nieuw kroontje had moest je die eerst nat likken, anders pakte de inkt niet