Ik zie mijn vader en mijn moeder
Zij rijden rondjes op de sloot
Het was een winter, voor de oorlog
Een foto was het die mij het uitzicht bood.
Een hoed, daaronder lach van toekomst
Bekruist de armen, naar de vrouw
Zo zwieren zij op schaatsen verder
Geen hinder van de winterkou.
Wat verderop, daar staan de graven
Berijpt en stil zo staan zij daar
De sloot begrenst zo deze stenen
De Zaaiersweg een foto toen, waar ik naar staar.
Mijn zinnen zijn herinneringen
Ik schrijf ze 's nachts slechts op papier
wanneer het dorp weer stil is en bewoners slapen
De deur piept, het morgenlicht kruipt langzaam om een kier.