Omstreeks 1930 kwam Pietertje van der Tuuk met haar familie in Amsterdam wonen. Na een heel korte periode van huisvesting op Wittenburg konden haar ouders een woning op het Makassarplein 44 betrekken en wel op 3 hoog. Dat kwam goed uit, want na Pietertje die het vierde kind was kwamen er nog 5 kinderen - waarvan er een als baby overleed - die ook allemaal een plek nodig hadden. De jongens sliepen op de zolderkamer, naast het platte dak waar de matten werden geklopt, en de meisjes in de achterkamer. Vader en moeder sliepen in het zijkamertje aan de voorkant, daar was nog een geheimzinnig klein deurtje dat toegang gaf tot het trappenhuis. Boven het trappenhuis was een lichtkoepel waar in de oorlog een granaat door heen is gevallen, gelukkig zonder mensen te treffen. De woning bood ook een prima uitzicht op het plein, met de speeltuin en de perkjes rondom, heel handig als er paaseieren voor de jeugd werden verstopt..
Op 13 mei 1940 werd het jongste zusje van Pietertje geboren in het zijkamertje aan de voorkant. Toen de andere kinderen binnen dromden om de nieuwe baby te zien, werd de aandacht afgeleid: aan de overkant daalden Duitse parachutisten neer op de daken: de oorlog was dichtbij gekomen. Er zijn nog een paar andere herinneringen uit de oorlog die mevrouw scherp zijn bijgebleven. Door de vierkante vorm van het plein kon men vanuit sommige huizen de omliggende straten inzien en een van de buren zag op een dag een man komen aanrennen die achtervolgd werd door Duitse soldaten, hij trok snel de buitendeur open waardoor de man binnenglipte. Omdat de Duitsers dachten dat de man zich verstopt had in een kolen loods- ook aan het plein - is hij ontkomen. Een ander incident liep niet zo goed af. In de achtertuin stond een konijnenhok waar veel lawaai uit kwam, vermoedelijk omdat de konijnen niet te eten en te drinken kregen. Een van de buurtbewoners heeft de politie gewaarschuwd die het pand zijn binnengedrongen en daar een verstopt Joods gezin vonden, ze hebben ze meegevoerd tot ontzetting van de mensen die de politie gewaarschuwd hadden.
Pietertje mocht de 7e klas doen en moest daarna gaan werken. Als 13 jarige mocht je alleen als huishoudelijke hulp of kinderoppas werken, haar loon gaf ze thuis af. Pietertje kreeg een dienstje bij Mevrouw Deudekom op de Middenweg. Zij ging op de step naar haar werk, de zoon des huizes vond het een leuk ding en ging er ook op. Door zijn gewicht knapte de band, de reparatie werd vergoed door mevrouw Deudekom.
Omdat haar vader - die cipier van beroep was - in de zomer 1943 overgeplaatst werd naar de Mesdagkliniek in Groningen heeft het gezin de hongerwinter niet meegemaakt. Maar broodbonnen weet mevrouw zich nog wel te herinneren. De hoeveelheid broodbonnen die je kreeg was gebaseerd op het aantal kinderen, of ze nou groot of klein waren. De moeder van Pietertje hield daardoor over en gaf ze aan de benedenburen - Boon of Boonstra of iets dergelijks - die grote jongens hadden. De buren daaronder gaven op hun beurt na de zondagse kerkgang een 'plak' ( twee en halve cent) aan het broertje van Pietertje.
Een bizarre gebeurtenis zorgt er extra voor dat mevrouw het Makassarplein nooit zal vergeten: een van haar oudere broers is na de oorlog in Indonesië omgekomen en werd begraven op Makassar.