BOEM, BOEM, BOEM, AUFMACHEN! AUFMACHEN!
Dit waren de woorden, die de Duitsers om 2 uur ’s nachts schreeuwden toen ze tegen onze deur ramden met geweerkolven. Dit was in september 1944. Ik was 7 jaar en mijn broertje Rudy 2 jaar en wij sliepen in de tussen kamer. Mijn vader en moeder sliepen in de achter kamer. Toen mijn moeder de deur opendeed, stonden er plotseling 8 man van de Grüne Polizei in ons huis. Zij doorzochten alle kamers en mijn broer en ik moesten ons bed uit en er werd onder ons matras gekeken of er geen wapens lagen.
Mijn vader werd meegenomen en zoals later bleek naar de Euterpestraat(nu Gerrit van der Veenstraat) gebracht voor verhoor. Hij en zijn broer Puck hadden zich kort hiervoor aangesloten bij een ondergrondse groep en waren al snel verraden. Beide werden naar Kamp Amersfoort gebracht. Mijn oom Puck werd op medische gronden vrijgelaten, maar mijn vader werd per trein naar een concentratie kamp in Oostenrijk gebracht. Wij wisten van niets en ook niet of hij nog leefde of niet. (lees ook:.Wat was er met mijn vader gebeurd?
Mijn moeder had nu de zorg voor 2 kinderen en wij zijn de honger winter doorgekomen, doordat zij al haar linnengoed voor eten geruild had bij beurtschippers.
Mijn moeder was de oudste van 13 kinderen in het gezin Brijde en was al het huis uit, toen er nog 2 kinderen geboren werden. Vorig jaar heeft een heer verteld over dit gezin, dat woonde in een aso deel op Wittenburg, maar in 1935, toen zij zich goed gedragen hadden, kregen zij een woning met 5 slaapkamers in de Benkoelenstraat 2 op de hoek van de Javastraat.
Ik zat in de 2e klas van de Linnaeusschool in de 2e Oosterparkstraat, toen mijn moeder op 13 december 1944 huilend naar school kwam en vertelde, dat Keesje dood geschoten was bij het kolen zoeken. Zij had Rudy in het wandelwagentje en ik werd aan de hand meegenomen naar de Benkoelenstraat. Men had Keesje op het bed gelegd in de voorkamer en daar heb ik afscheid van hem genomen. Mijn broertje en ik zijn niet op de begrafenis geweest, daar men dit voor ons te emotioneel vond. Voor oppas was gezorgd.
Keesje was 13 jaar en met 2 vriendjes, Floris Goulooze en Piet Zijlstra, waren zij op de Rietlanden tussen de sintels van de locomotieven nog goede kooltjes aan het zoeken, om de kachel te doen branden voor warmte in huis, toen een landverrader op deze kinderen schoot.
Daar ik het oudste kleinkind was, mocht ik bij Keesje achterop zijn fiets zitten, maar zijn broertje Jan niet. Deze was 1 maand jonger dan ik. Ook gingen Keesje, Jan en ik vissen in het Merwede kanaal (tegenwoordig Amsterdam-Rijnkanaal geheten) en de witvissen waren een welkome aanvulling op het menu. Zo heb ik aardappel- schillensoep, bloembollen en eten uit de gaarkeuken gegeten. Ik zag ook kinderen, die regenwormen aten. Zo erg is het bij mij niet geweest. Mijn moeder haalde schillen en zo op bij de buren en kon dit bij een boer in de Watergraafsmeer ruilen voor melk. Zij beschikte over een groot pak cacao en hiermede maakte zij iedere dag warme chocolade melk, waarin wij onze boterhammen konden dopen. Ook is mijn moeder, samen met broers en zussen, lopend naar Medemblik gegaan met een handkar om aardappels te halen.
Na de oorlog is het monumentje op de Rietlanden voor Keesje gemaakt. Het heeft 2 keer moeten verhuizen, maar ik ben blij, dat dit nu permanent op het Keesje Brijde Plantsoen staat, ter nagedachtenis aan een fijne Amsterdamse jongen, die zijn steentje bijdroeg om de familie in leven te houden.
Mr Louis Biesbrouck