's Morgens en 's middags naar school. Tussen de middag naar huis lopen om een boterham te eten. We moesten toen wel op tijd terug zijn. Horloges hadden we niet, zodat ik op nummer 96 waar Henk Servais woonde, tegen de regenpijp kon klimmen om op de torenklok op het Kastanjeplein te zien, hoe laat het was. Op woensdagmiddag waren we vrij en dan gingen we meestal eerst naar de spoordijk. Op de plek, waar nu de Platanenweg is, was een grote plas. Daarop gingen we op een deur vlotje varen (en menig nat pak halen). Vervolgens gingen we de dijk af en vlak voor de tunnel was een geheime plek. Dit was een opening in de muur bij de tunnel. Daar waren meerdere holle ruimtes. Vlak na de oorlog hebben we nog wat oorlogsmateriaal gevonden. Ik hoorde, dat er een lijk van een Duitser gelegen had, maar zeker weten doe ik het niet. 's Zomers gingen we baden in de sloot, die langs de spoordijk liep, maar dat ging niet van harte, omdat er bloedzuigers in zaten! Dan had je de weg naar de Grensstraat. Op de hoek stond vroeger een gazeusefabriek en aan de voorzijde liep een regenpijp met afvalwater, maar die was zo stuk geroest, dat er grote gaten in zaten. Er kwamen dan glazen knikkers mee van de gazeuseflesjes.
De 3e Oosterparkstraat was nog erg leeg. Toen was het zelfs nog mogelijk om een automobilist te vragen of hij zijn auto 100 meter verderop wilde parkeren, daar wij de putten als honk gebruikten en er dan balspellen gedaan werden. Wat ook leuk was: het gorren. Een knikkerspel met een grote lojen daai (loden bal). Wie het verst zijn positie koos, mocht het eerst gooien. Soms wel vlakbij het Beukenplein. De knikkers, die (gerekend van het trottoir) gegooid werden, waren dan het eigendom van de werper. De jongens, die het eerst van school gingen, werden b.v. slagersjongen en verdienden al wat. Dan kon je wel een keer naar de bioscoop gaan. In de Linnaeusstraat was de National, op de Middenweg de Bio en in de van Swindenstraat het Van Swinden Theater. Verder had je nog de Odeon tegenover de Funenmolen, waar nu Houtsma in zit. Had je honger, dan ging je naar de eerste patatkraam op de Polderweg. Mayonaise was nog niet in beeld. Het was altijd piccalilly.
Op zondag was het ook altijd leuk. Moest je niet voetballen, dan ging je lopen van de 3e Oosterparkstraat naar de Benkoelenstraat waar ik mijn oom Jan ophaalde. Samen liepen we dan naar het Centraal Station, gingen met de pont over en aten daar onze boterham op. Daarna weer terug.Het leven was eenvoudig, maar waard om te genieten.