Het stukje Transvaalstraat tussen de Ingogo- en de Paardekraalstraat werd ‘Het Fluwelen Endje’ genoemd. Eigenlijk was dit gedeelte van de straat niet voor fabrieksarbeiders zoals ik. Voor het merendeel woonde er gegoede middenstand. Mensen met winkels en bedrijven en zo. Wij kwamen er in 1955 te wonen door een gelukkig toeval.
Via het pensioenfonds van Werkspoor, waar ik werkte, werden er huizen gebouwd achter in de Kruislaan. Een vertegenwoordiger die vaak bij ons op Werkspoor kwam, wilde daar graag een huis huren, als niet-werknemer dus. Dat werd hem toen toegestaan, maar op voorwaarde dat hij zijn huis in de Transvaalstraat zou afstaan aan een werknemer van Werkspoor. En dat werden wij!
Het was een enorme verbetering, dat huis, vergeleken met de van Beuningenstraat 3-hoog-achter, waar we met 2 jonge kinderen tot dan toe hadden gewoond. Nu hadden we twee kamers vóór en twee aan de áchterkant, gescheiden door een lange gang. Het aparte aan dit huis was dat één hoog een eigen voordeur aan de straat had. Wij, twee hoog dus, deelden met driehoog ook een eigen deur en opgang. Aan een kant was dat lekker vrij natuurlijk, maar mijn vrouw moest wél iedere week twéé trappen schoonmaken. Dat hoorde zo, iedere week je eigen trap doen. Onze voordeur ging met een loper open, dat was heel gewoon, van inbraak had je toen nog geen last. Toen we er pas woonden vonden we onder het zeil allemaal spulletjes van verzamelingen van de kinderen van de vorige bewoners. Postzegels en dat soort dingen, heel leuk.