"Ik ben niet geboren maar uit klei getrokken. Uit de oude zeeklei van de Wieringermeer," zegt Arjan. Als kind doorwoelt hij de grond, zoekend naar schelpjes en plantjes. Hij bemint het kleine. De som van al het kleine vormt immers het Grote. Hij blijft dicht bij de aarde en gaat in Amsterdam geologie studeren. Later wordt hij computerdeskundige. In de hortus fotografeert Arjan de luister van het kleine: close ups van vetplanten en orchideeën. Vaak staat hij stil in mijmerij.
Op een dag vertelt hij over de parkieten in het Oosterpark, veel mensen hebben die nooit en reageren zelfs ongelovig. Maakt hij een grapje? "Meer dan een kwart eeuw geleden" vertelt Arjan "is een paartje halsbandparkieten vrijgelaten in het Vondelpark. Een vrouw, het ‘parkietenvrouwtje’, ging ze altijd voederen. Nu zijn er ook parkieten in het Flevopark en Oosterpark. Het zijn tropische vogels aangepast aan ons klimaat." Zij verblijven graag in holletjes van oude bomen. Er staan veel oude bomen in het in Engelse landschapstijl door Leonard Springer aangelegde (1891) Oosterpark.
Arjan raadt iedereen aan naar het park te gaan, naar de omgeving van de consumptiekiosk. Daar zie je dan twee vogeltjes zo klein als een mus met rode snavel en vleugels in zwart, wit en felgeel. "Dat zijn waarschijnlijk putters. De halsbandparkieten zou je meteen herkend hebben. Ze hebben een lange staart en ze zijn gewoon ontzettend groen, gifgroen," vertelt Arjan. Hij peinst: "Misschien moet ik zelf wat vaker gaan kuieren in het park."