‘Titaantjes’ – het in brons gegoten beeld van die aardige jongens op dat bankje, is van beeldhouwer Hans Bayens. Het beeld is uit 1971, en het staat in het Oosterpark. Het park dat in de novelle ‘Titaantjes’ van Nescio voorkomt.
De novelle ‘Titaantjes’ opent met de klassiek geworden eerste zin:
“Jongens waren we – maar aardige jongens. Al zeg ik ’t zelf. We zijn nu veel wijzer, stakkerig wijs zijn we, behalve Bavink, die mal geworden is. Wat hebben we al niet willen opknappen. We zouden hun wel eens laten zien hoe ’t moest. We, dat waren wij, met z’n vijven. Alle andere menschen waren ‘ze’. ‘Ze’, die niets snapten en niets zagen. ‘Wat?’ zei Bavink, ‘God? Je praat over God? Hun warme eten is hun God.’
(…) Heele zomernachten stonden we tegen ’t hek van ’t Oosterpark te leunen en honderd uit te boomen. Een heel kamerameublement zou je daaraan hebben kunnen verdienen, als je dat allemaal had kunnen onthouden. Er wordt toch zoveel geschreven tegenwoordig. Dikwijls waren we ook minder spraakzaam. Aan den rand van ’t trottoir zaten we tot lang na twaalven, zoo maar op de straatsteenen, en waren weemoedig en tuurden naar de klinkers, en van de klinkers naar de sterren.”
Ik schreef een gedicht bij dit beeld:
Uitvreters
Daar zitten ze dan elke
avond, soms tot ver
in de nacht te keuvelen
en naar de sterren starend:
die aardige jongens van Nescio
honderduit bomen dat is wat ze
’s zomer op dat bankje tegen
het hek van het Oosterpark doen
over burgermannen die zij zweren
nooit te gaan worden
over de heren in driedelige pakken
met hun poen en vette sigaren
die zoveel beter af zijn dan zij
nee, dat gaan die aardige jongens
van Nescio niet ambiëren
een heel kamerameublement
kun je eraan verdienen als je
dat had kunnen onthouden wat
Bavink, Hoyer en Koekebakker
op dat bankje zoal filosofeerden.
(Vrij naar ‘Titaantjes’ van Nescio, gepubliceerd in De Gids in 1915).
Uit: Beelden van Oost, 2022.