“Mijn moeder was een boerendochter uit Meppel die al op haar 11e jaar het huishouden verzorgde nadat mijn grootmoeder overleed. Toen ze ouder werd vertrok ze samen met haar zuster naar Haarlem om dienstbode te worden. Daar heeft ze mijn vader leren kennen, zijn vader was brigadier van politie op de Linnaeusstraat maar zelf was hij een nietsnut. Ik heb hem nooit een dag werkend gekend, hij zat altijd maar voor het raam met zijn pijp aan de mond. Hij had een volkstuintje in Klein Dantzig, dat interesseerde hem dan wel. Na hun trouwen hebben mijn ouders in de de Wetbuurt gewoond, maar toen ik geboren werd woonden ze in de 1e Oosterparkstraat, het stukje vlak bij de Amstel. Als kind stak ik de Amstelbrug over om naar de Wilhelminaschool te gaan, samen met mijn vriendin Annie Sling. Ik herinner me meester Smink nog, een fijne man. In mijn herinnering heb ik als kind heel veel op straat gespeeld, touwtje springen en “busje op de put” spelen, auto’s waren er immers nauwelijks. Mijn ouders verhuisden veel tot mijn verdriet, dan moest ik steeds weer op een nieuwe school en nieuwe vriendinnetjes maken. Ik herinner me een school op de Sparrenweg, de schoolfotograaf vond de straat zo lelijk dat de schoolfoto ergens anders is gemaakt.
Mijn moeder hield van mooie kleren – op oude foto’s draagt ze altijd een hoed – maar daar was nauwelijks geld voor, mijn ouders leefden van de steun en mijn moeder moest uit werken in de huishouding. Zelf moest ik na 1 jaar huishoudschool ook in een ‘dienstje’. Ik had graag door willen leren, mijn droom was om stewardess te worden. Van dat beroep had ik gehoord omdat de moeder van een vriendinnetje connecties had met een stewardess. Na mijn werk was ik meestal thuis – we zaten vaak te haken – maar eens in de week mocht ik naar dansen samen met Marietje Visser. Ik was dol op dansen en heb mijn man – Jo Steinhauer – daar leren kennen, hij kon heel goed dansen. Mijn man was kleermaker en kwam uit een gezellige, muzikale familie. We kregen een woning in de 3e Oosterparkstraat die heel erg vochtig was, iedere dag ging ik bij het CBH langs om te klagen en uiteindelijk kreeg ik een woning in de Pieter Nieuwlandstraat waar ik met heel veel plezier gewoond heb. Ook daar was het vochtig, de kinderledikantjes stonden in de huiskamer omdat in het zijkamertje het water langs de muur liep, maar de straat was erg gezellig. Ik hing vaak uit het raam en maakte een drinkgebaar naar de overbuurvrouw; dan gingen we met een heel stel vrouwen samen koffiedrinken. Mijn man had een klein naai atelier boven gemaakt , waar hij voor zijn gezin kleren maakte. Voor het salaris werkte hij in een zaak voor maatkleding in de van Baerlestraat. Inmiddels was mijn vader overleden – ik was er niet rouwig om – en woonde mijn moeder een tijdje bij ons in, later woonde ze op het Krügerplein. Mijn boodschappen deed ik altijd bij Simon de Wit op het Dapperplein, ik ben nooit zo’n markt loopster geweest. De enige winkel die ik me heug uit mijn jeugd is de kolenboer van Vliet op de Iepenweg.
Later heb ik nog in de Roomtuintjes gewoond – reuze fijn – en nu woon ik in de Indische buurt, de meeste tijd van mijn leven heb ik in Oost gewoond”.