Vroeger fietste ik elke dag van de Pretoriusstraat naar het Amstelstation. Op de heenweg langs Krugerplein en Afrikanerplein, op de terugweg langs de Transvaalkade. Ergens in de loop der jaren ben ik op de terugweg begonnen met vogelsoorten tellen. Hoe meer vogels ik zag, hoe beter de volgende dag zou zijn. Vier tot vijf vogels was normaal. Eenden, meerkoeten, duiven, kokmeeuwen en die grote meeuwen wiens naam ik niet ken, zag ik dagelijks. Al bleven alle kokmeeuwen soms om onbekende reden een dagje weg. Futen, waterhoenen, mussen, kraaien en eksters waren minder betrouwbaar. De ene dag waren ze er wel, de andere niet. Aalscholvers en zwanen waren nog zeldzamer. Eens heb ik een dodaars gezien.
Toch keek ik maar naar één vogel echt uit: de reiger. Jaar in, jaar uit stond hij trouw te wachten langs de Transvaalkade, vlak voor de Laing's Nekstraat. Bouwvakkers met containers, spelende jongetjes die stenen gooiden, geparkeerde busjes, niets hield de reiger weg van zijn vast stekkie. Als hij er niet stond, stopte ik bezorgd om goed om me heen te kijken. Meestal stond hij verderop te vissen, maar soms zag ik hem niet en bleef ik licht gespannen tot ik hem de volgende dag weer aantrof op zijn vertrouwde plek.
Tegenwoordig fiets ik niet meer dagelijks naar het Amstelstation. Maar op weg naar de winkels maak ik nog wel vaak een omweg door de Laing's Nekstraat. Om gedag te zeggen. Buurtbewoners moeten tenslotte een beetje op elkaar letten, zeker als ze elkaar al zo lang kennen.