Na jaren in de buurt gewoond te hebben, ken ik mijn buren goed. Nou ja, mijn naaste buren op de Pretoriusstraat misschien niet zo goed, maar de bewoners van de Retiefstraat, mijn achterburen, ken ik door en door. Al heb ik ze nooit gesproken en weet ik niet hoe ze heten, vanachter mijn bureau volg ik al jaren hun levens. Het wel en wee van zo'n acht woningen kan ik vanuit mijn studeerkamer volgen.
Op een dag raakte ik in gesprek met de eigenares van een klein winkeltje net buiten de buurt. We hadden het over Amsterdam, een stad waar we allebei verliefd op zijn. 'Maar,' voegde ik er aan toe, 'bij mij gaat het verder, ik ben niet alleen gek op de stad, maar vooral op mijn buurt, mede dankzij mijn achterburen.' En ik vertelde uitgebreid over een van die achterburen op begane grond, een slanke blonde vrouw die ongelofelijk kon krijsen tegen haar kinderen. Wat een stel longen! Lachend gaf de eigenares toe dat zij ook voluit geniet van het stadse toneelstuk achter en ook zij vertelde uitgebreid over haar achterbuurvrouw twee hoog. Vroeger woonde zij met een yuppige man samen, nu is zij alleen, maar ze heeft veel vrienden en geeft geweldige feesten, laatst nog een verkleedfeest tijdens het Europees songfestival. En toen stopte ik met lachen, want ik kende die vrouw. 'Dat ben ik.' 'O', bitste de blonde eigenares mij toe, 'dan ben ik dat wijf dat zo tegen d'r kinderen schreeuwt.'