Mijn werk als werkleider in het Lloydhotel was geestelijk wel zwaar. Er waren hele zware gevallen bij en je moest veel verwerken. Maar soms kon je ook verschrikkelijk lachen of gevoel tonen, ondanks het vergrijp. Zoals bij Billy, een kleine gezette jongen voor een paar dagen in het Lloyd. Hij wilde van een koperplaatje een sieraad maken voor zijn zusje. De hele dag was hij bezig met zagen en vijlen. Op zeker moment keek ik naar hem. Hij lachte terug. Zijn mond ging wijd open en ik zag dat erg veel tanden weg waren. Wat een gat! "Waar zit je voor, als ik het vragen mag, Billy" Billy lachte harder, wees naar zijn mond en sliste: "Vechtpartij mijnheer."
André was 16 jaar en gepakt bij zijn eerste inbraak. Hij zat te huilen aan mijn bureau: "Ik ben alleen met mijn moeder en ze heeft vreselijke zorgen. Ik kon er niet meer van slapen en ben gaan inbreken." André was monteur op een fabriek en had het daar erg naar zijn zin, maar nu had zijn moeder helemaal geen inkomen meer. De jongen huilde verder. Ik had medelijden, want als hij niet huilde werkte die knaap geweldig. Een paar dagen erna kwam André jubelend de werkzaal oplopen met een brief van zijn baas. Hij mocht terugkomen! Zijn baas was erg tevreden over hem en, omdat hij medelijden had met André’s moeder, betaalde hij André zelfs door. Daar word je stil van… waar vind je nog zo’n werkgever?
Haagse Henkie, inbraken, diefstallen, niets was hem vreemd. Maar hij had ook humor waar je U tegen zei en was enorm pienter. Alles eindigde met het platte Haagse "ja toch". Henk kwam uit een gezin van twaalf kinderen. De eerste moeder was overleden (ze hadden zes kinderen) en pa was opnieuw getrouwd met een vrouw die ook zes kinderen had. Toen overleed Pa en trouwde stiefmoeder opnieuw. Henk was het product van de laatste twee: nummer dertien. Maar die twaalf stiefkinderen droegen hem op handen en kwamen allemaal op bezoek.