Bij ons in de buurt had je ook de nodige straathandelaren. Vooral de zuurman De Leeuw kan ik mij nog herinneren. Die had werkelijk heerlijke olijven, eigenlijk het enige dat ik echt lekker vond. Het zure spul kon mij verder niet zo bekoren. Ik weet ook nog wel dat ze: “Olijven en zoute meloenen” riepen. Waarom ze dat riepen weet ik niet, ik weet niet wat ze met zoute meloenen bedoelden.
Op de Tugelaweg had je ook nog Aalsvel.
Of er groenteventers waren, weet ik niet zo direct. Maar toen we nog in de Retiefstraat woonden, zat op de hoek van de Cilliersstraat een groentewinkeltje. Daar liep mijn moeder zelf naar toe. Vlak bij dit winkeltje woonden een neef en nicht van ons, op nummer 1. Daar kon ze dan altijd wel even rustig zitten. Daarna kwam ze dan weer naar huis. Ze deed zo rustig aan vanwege haar slechte ogen. Dat kleine stukje durfde ze nog wel aan. In die tijd waren de straten ook heel erg rustig. Ze kon dan ook zelf oversteken. Verder had ze toch echt wel angst op straat.
De zuurman verkocht overigens ook wel mierikswortel. Je had daarnaast ook nog het vrouwtje dat met mierikswortel liep, maar moeder kocht het altijd bij de zuurman.
Kippen kocht mijn moeder nooit ‘op straat’, maar altijd bij de poelier. Of dit nou te maken had met het feit dat mijn vader behoorlijk verdiende? Dat weet ik niet zo direct. Het is wel zo dat mijn vader, als ambtenaar bij De Post, zo rond de negentien gulden per week verdiende. Daarnaast had ik ook nog een serie oudere broers en zusters die, als ze nog thuis woonden, ook geld inbrachten. Ik had zeker een rijk leven. Ik hoefde maar te kikken of ik had het. Was het niet van mijn ouders, dan wel van mijn zusters en mijn broers.
Tegenover de verdiensten van mijn vader stond de huur van zo rond de f.7,50 per week voor onze woning aan het Krugerplein. Ik weet dat van die bedragen omdat ik dat ooit een keer heb gehoord.
Terug naar de: Inhoudsopgave