Ik heb in ons gezin met al die grote broers en zusters een goede jeugd gehad. Ik had een fijn leven. Maar omdat ik de jongste van het gezin was, ben ik tot het uiterste verpest (verwend). Ik was de pop van het gezin. De zuster die ‘boven mij kwam’, was ook al vijf jaar ouder. Die zuster was Greta (Margaretha). Tussen Greta en mij zat ook nog een broertje, dat was Abraham (roepnaam: Appie).
Op straat spelen heb ik niet veel gedaan. Dat kwam door mijn moeder, die had een heel slecht oog. Feitelijk had die dus hulp nodig. Ik heb daarom vroeger veel in huis geholpen. Mijn voornaamste klus was: strijken. Ik deed het ‘platte goed’: kussenslopen, theedoeken en dat soort zaken. Overhemden, die deed ze zelf, dat liet ze niet aan mij over. Iedereen die nog thuis woonde, had zo nog zijn eigen taak.
Ik ging ook vaak met haar mee als er boodschappen gedaan moesten worden. Alleen voelde zij zich niet helemaal zeker. Vanuit de Retiefstraat gingen we dan boodschappen doen in de buurt. Je had in de jaren dertig een aantal kleinere winkels in de Cilliersstraat en in de Laing’s Nekstraat. De grotere winkels zaten in de Pretoriusstraat. Daar had je: de VANA, Simon de Wit en De Gruyter (Piet de Dief zeiden we toen).
Als kinderen gingen we ook wel samen boodschappen doen. We kregen dan altijd een briefje mee. Met samen bedoel ik: Greta en Appie en ik. Greta en Appie zaten op de Christiaan de Wetschool. Zelf zat ik op de President Brandschool. Die zaten dicht bij elkaar in de buurt. Voor we naar school gingen, leverden we dat briefje af bij bijvoorbeeld de slager. Na school haalden we dan de bestelling op. Mijn moeder hoefde dan niet de straat meer op. Voor alle duidelijkheid: “Er werd nooit iets opgeschreven.” Greta, als oudste van ons drietal, kreeg de portemonnee mee. Zij deed de betalingen.
Terug naar de: Inhoudsopgave