Hoewel wij als niet Joden niet op de joodse markt mochten komen, zijn we er wel geweest. Niet alleen op de markt in de speeltuin bij ons voor de deur (Joubertstraat), maar ook op die in de Gaaspstraat. We gingen er stiekem naar toe. Als jonge meisjes wilden wij van dichtbij zien hoe het er aan toe ging. Officieel hoefden, mochten, wij geen Davidster op omdat onze moeder niet Joods was. Voor ons gevoel echter hoorden wij wel degelijk bij de mensen van joodse afkomst. Daarom speldden wij, voor we de markt opgingen, een Davidster op. Dat moest, want als die moffen je op de markt zagen zonder ster, dan werd je opgepakt en weggevoerd.
We leenden de sterren van familieleden of vrienden. Die hadden er vaak wel een stuk of zeven, acht. Die sterren kon je niet gewoon kopen, Joodse mensen hadden ze natuurlijk wel.
We zijn overal geweest waar we eigenlijk niet mochten komen. Bang zijn we nooit geweest, niet voor ons zelf in ieder geval. Wel waren we ongerust over onze vader, hij was tenslotte wel Joods. Later werden we wel veel voorzichtiger. Vooral toen de meeste Joodse buurtbewoners al weg waren. Toen werd aan mijn moeder gevraagd of wij ook nog weg moesten. Vanaf dat moment moesten mijn zussen en ik binnen blijven (onderduiken als het ware). De mensen op straat wisten niet beter of wij waren Joden. Ik heb trouwens kennissen die dat nog steeds denken.
De mensen op de markt kende ik allemaal. Eigenlijk was het een grote familie. Namen die me nu zo te binnen schieten zijn: Franschman, Walvisch en Stomme Mosie. Ook de winkeliers uit de buurt stonden er met hun groenten en fruit. Vleeschdrager bijvoorbeeld, die een groentezaak op de hoek van President Brandstraat had.
Voor alle verhalen: Katharina Blog-Suesan inhoudsopgave