Als de razzia’s voorbij waren kwamen er vaak heel andere transportwagens. Het waren de transportwagens van de firma Puls. Die hebben werkelijk alles weggehaald, leeggeroofd van de mensen die even tevoren door de Duitsers waren afgevoerd. Tot aan het eten dat was afgekoeld op het fornuis, alles werd geroofd. Dat weghalen ging met gooien en smijten, matrassen vlogen van de trap en over de straat.
Maar het ergste van alles vond ik toch wel dat, hoewel de mensen nog maar nauwelijks hun huizen uit waren, de eerste kapers verschenen. Dat waren niet de mensen van Puls. Dat waren de zogenaamde goede Nederlanders die uit waren op de spullen van Joodse mensen. Er werd gesleept met stoelen, met tafels, hele banken werden geroofd. Ook dat was pulsen.
Het gebeurde trouwens ook veel dat de leeggehaalde woningen weer gebruikt werden door andere Joodse mensen. Het moet 1942 zijn geweest toen veel mensen uit Amsterdam Zuid naar de Transvaalbuurt werden gestuurd. Maar dit waren rijke mensen, geen arbeiders, geen mensen die afhankelijk waren van Maatschappelijke Steun. Voor het eerst zag ik advocaten en artsen, zij kwamen naast ons wonen. Vanaf dat moment waren zij net als wij!
Toen ook zij ‘verdwenen’, begon het slopen van de huizen. Vooral in het laatste oorlogsjaar werd al het hout uit de huizen gesloopt. Ik ben later nog iemand tegengekomen die ik had zien pulsen. Die kwam na de oorlog beneden ons wonen. Ik was nog niet zo lang getrouwd en woonde in de Pretoriusstraat (op nr. 75-tweehoog). Ik had net mijn stofdoek uitgeklopt toen ze naar boven kwam. Ze kwam zich beklagen, of ik mijn rommel niet bij me kon houden. Mijn reactie was: ‘Oh, ik dacht nog wel dat je de spullen die je gepulst had, kwam terugbrengen’. Ik heb nooit meer naar haar omgekeken.
Voor alle verhalen: Katharina Blog-Suesan inhoudsopgave