Ik was en ben nog steeds gek op dieren. Uit de natuur nam ik als jongetje vele zwakke en zieke dieren mee naar huis en vertroetelde ze, totdat de dieren weer vrij konden lopen of vliegen. Mijn vader huldigde dit van harte; ook hij was een echte dierenliefhebber. Moeder echter, hield, behalve van onze ooit twee gehouden kampioenzangkanaries, totaal niet van dieren, dus bleef de huisdeur daarvoor formeel gesloten.
Stiekem bracht ik toch onfortuinlijke diertjes tijdelijk onder in mijn atelier in de tuin; een met plastic overtrokken trapleer, waaronder ik “kantoor hield” en gipsen beeldjes goot en schilderde. Het was winter toen ik tussen het riet tegenover de Sterovita-fabriek op de Oranje Vrijstaatkade een zwakke merel zag, oppakte en liefdevol mee naar huis nam.
Omdat mijn “atelier” wegens vorst was opgebroken, moest ik moeder wel toestemming vragen de zangvogel in een klein hokje te mogen verplegen. Het mocht... niet. Dus zette ik de kooi en het dier onder een van onze twee stapelbedden. Terug van school was ik de kooi en vogel opeens kwijt! Ik zocht en zocht, moe zei niets. Dagen later vond ik de kooi met merel in onze ingebouwde kolenkast, onder de trap. De merel deed niets meer, was levenloos en… door de kolendamp in de kast, naar ik meende door mijn moeder, ruw van zijn leven beroofd!
Moeder bleef steeds ontkennen, maar natuurvriend pa gaf mij op een koude avond de bevestiging van de door mij al vermeende toedracht!