Als jongetje boeide mij alles wat op wielen voortbewoog, behalve motoren. Zo leerde ik de familie Van Driel, verderop in de Transvaalstraat, kennen. Zoon Peter maakte velen, en zeker mij, stinkend jaloers. Later bouwde Peter een groene mini-jeep van hout, bouwde een Solex- of Berinimotor in en reed vervaarlijk hard over de Transvaalkade heen en weer.
Zijn vader (ome Cees) had op de Transvaalkade, naast Van Harten (“Geen Smarten met Kolen van Van Harten”), een kleine onderhoudsgarage, onder de familie De Vries die drie mooie, leuke dochters had. Ik kwam vaak in zijn garage en bewonderde zijn vakwerk.
In de 50-er jaren kocht de heer Van Driel in de Petroleumhaven oude tankwagens van Caltex en BP op, verdeelde de tanks in tweeën of drieën en plaatste de kleine tanks op de vele Opel-Blitz vrachtwagentjes van kolenhandelaren, die toen op “olie” overstapten. Ook voor Blue Star, een groothandel die restpartijen brandstof uit de petroleumhaven opkocht en onder meer aan de eerste witte pomp in Soest leverde, bouwde ome Cees tankwagens.
Die werden door de heer Van Pierik, die ook op de Transvaalkade woonde, blauw gespoten en prachtig bewerkt met teksten en sterren. Veel later kocht ik bij ome Cees, inmiddels Lada-dealer, mijn tweede nieuwe auto, een felgele Lada 1200-stationcar, waarmee ik zorgeloos ruim tien jaar mee vooruit kon.
Later werd de zaak door zijn medewerker Jan overgenomen; door mijn verhuizing verloor ik het zicht op het etablissement.