Ik was ongeveer 3½ à 4 jaar oud toen ik met een van mijn zussen (Wil of Tiny) naar de kleuterschool op het Linnaeushof ging, waar toen een gaarkeuken in gehuisvest was. Ik kreeg een bordje met soep of zoiets. Bah, soms komt die afschuwelijke lucht nog in mijn neus. Het rook naar bloemkool, maar misschien waren het bloembollen. Met mijn vader heb ik eens voor het raam in de huiskamer naar twee vechtende vliegtuigen staan kijken. Vermoedelijk vlogen ze ergens boven Amsterdam Noord. Hoe het afgelopen is weet ik niet.
Ik was 3 jaar toen mijn broertje Henny overleed. Toen hij begraven werd, kwamen ze met een zwart koetsje het kistje ophalen om hem in Diemen te gaan begraven. Ikzelf stond voor het raam te huilen omdat ik niet mee mocht. Ze moesten twee keer wachten met instappen omdat er luchtalarm was.
Eind 1944 werd ik in een gastgezin in Doetinchem ondergebracht. Het echtpaar Giezen had geen kinderen. Ze gaven me een wit konijntje, dat zondags uit zijn hok mocht zodat ik ermee kon spelen. Vader Giezen had een klein stoommachientje dat hij af en toe liet draaien en puffen na het instoppen van een klein, wit blokje. Hij liet hem ook fluiten. Fantastisch vond ik dat.
Na de bevrijding stonden er op de brug en vóór de Montessorischool aan de overkant van het Galileïplantsoen militaire voertuigen. Waarschijnlijk waren de militairen (Amerikanen of Canadezen) ingekwartierd in de school. Mijn vader wilde dat ik sigaretten ging bedelen. Die zaten in een ovalen tinnen blikje. Soms kreeg je er een paar. Ze hadden ook sigaren, maar die kreeg je niet, ook al drong mijn vader aan om het eens te proberen. Ik was natuurlijk niet de enige die liep te schooieren.