Onze vader in de maling nemen, dat deden wij graag. Ik vond het eigenlijk wel zielig voor hem, maar ja ik was nog een kind en ik deed er volop aan mee.
Mijn moeder had een grondige hekel aan hem. Ze was een lief mens, maar vader werkte op haar als een stier op een rode lap. Waarom ze getrouwd waren, is voor mij altijd een raadsel gebleven. Hij was een vader van twaalf ambachten en dertien ongelukken. Hij zat meer in de ongevallenwet en we leefden van de steun.
Als mijn vader weer eens thuis in de ongevallenwet zat, was het vaak oorlog thuis. Ruzie met veel ‘gooi en smijtwerk’. Servies sloeg kapot tegen de muur. Kon ik dan weer schoonmaken.
Het was winter. 1942. Spertijd. Niemand mocht na 20.00 uur op straat zijn. Geen lantaarns op straat, de ramen waren geblindeerd. Aardedonker. Het was een strenge winter en we zaten vlak naast de kolenkachel aan de houten eettafel toen plotseling mijn vader resoluut opstond.
‘Ik ga de asbak legen’.
Amsterdammers gooiden toen al hun rotzooi in de grachten, behalve de asbak, die werd buiten in de goot geleegd. Na twee uur vroeg moeder aan niemand in het bijzonder, waar ‘die gek’ nou bleef. We maakten ons geen zorgen, aangezien mijn vader altijd wel wat bijzonders had. Uren later werden we toch erg ongerust. We besloten uiteindelijk maar te gaan slapen.
De volgende ochtend zaten we te eten, toen vader ineens voor onze neus stond. ‘Waar zat je al die tijd?’ snauwde ma. ‘Ik was de asbak toch aan het legen’. ‘Moet je daarvoor de hele nacht wegblijven?’ ‘Ja nou,’ stamelde vader, ‘toen ik de asbak in de goot had geleegd, kon ik in het pikkedonker de deur niet meer terugvinden! Ik wist echt niet meer waar ik was.’
En zo zwierf mijn vader in het duister door de stad op zoek naar de voordeur. Hij had wel door de moffen opgepakt kunnen worden!
Ga voor nog een verhaal over opa Lipplaa naar Biljartballen.