Na mijn korte onderduik bij Aad ben ik ondergedoken bij Riek (Ria) van Hoof. Ook zij was op dat moment een vrouw alleen met twee kinderen en zij woonde eveneens in de Smitstraat. Haar man zat vanwege zijn illegale werk voor de Communistische Partij in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans (eigenlijk: Kleine Gartmanplantsoen). Ria woonde tegenover het huisadres van de familie Uijenkruijer. Deze familie had even verderop een eigen groentewinkel (gerund door twee broers!).
Lees ook het verhaal: Uijenkruijer, de groenteman.
Riek woonde op de derde etage. Ik zat ‘verstopt’ op de zolderkamer. Onder haar woonden twee joodse gezinnen. Het waren niet aldoor dezelfde gezinnen. Als het ene gezin was weggevoerd kwam er al snel een ander gezin (uit een andere buurt of uit een andere gemeente). Telkens als er tijdens een razzia ‘zo’n jodenhaler’ aanstalten maakte om naar de derde etage te komen, brulde ze als een getergde leeuwin in het Nederlands of het Duits, al naar gelang de kleur van het uniform en de soort politie: ‘Hier boven wonen geen Joden godverdomme, maak dat je wegkomt’.
Op den duur was dit voor haar en voor mij onhoudbaar. Zij met haar twee kinderen en een uitkering, terwijl ik op dat moment geen cent kon bijdragen. Zij moest trachten in leven te blijven om voor haar kinderen en haar partner die in de gevangenis zat, te kunnen zorgen. Bovendien waren er dagelijks razzia’s in de buurt. Op zekere dag heb ik, vanachter de vitrage, het gezin Uijenkruijer zien weghalen.
Ik ben op 21 september 1942 vertrokken naar een adres in de Noorderstraat, dat ik kende omdat ik daar de illegale krant van de Communistische Partij had gedrukt, waar ik ongeveer een half jaar ben gebleven. Het was bij een gezin met zes kinderen en met een etage hoger een NSB’er als buurman.