Ik ben in de Indische Buurt komen wonen toen ik een jaar of vier was. Ik was met mijn moeder uit Duitsland gevlucht voor mijn onbetrouwbare vader. Mijn vader heeft mij niet als zijn zoon willen erkennen. Ik was, voor wat mijn uiterlijk betreft, niet ‘zijn soort’. Mijn vader was afkomstig uit Polen, hij was Joods. Ik had niet zijn erfelijke genen. Mijn broer, die wat ouder was, leek veel meer op mijn vader. Mijn vader was misschien een intelligente man (hij was ingenieur), maar hij was ook een domme man. Onze vlucht naar Nederland heb ik niet erg bewust beleefd, ik was daarvoor misschien toch te jong. Mijn anderhalf jaar oudere broer wel.
Ik heb geen echt broederlijke gevoelens voor mijn broer. Dat komt doordat mijn broer na onze terugkomst in Nederland bij familie in Nederland kwam te wonen. Ik kwam tijdelijk in een kindertehuis terecht. Dat kindertehuis stond toevalligerwijs in de buurt waar ik vijfenzestig jaar geleden met mijn vrouw ben komen wonen, in de Watergraafsmeer. Pas veel later ben ik erachter gekomen dat er in deze buurt voor de oorlog beter gesitueerde Joden hebben gewoond. Ik hoorde dat met de dodenherdenking van 2011 toen de adressen van voormalige woonhuizen van Joodse mensen bekend werden gemaakt.
Later verhuisden we naar de Javastraat. We woonden op nummer 207 (inmiddels nieuwbouw). Aan de overkant had je toen allemaal gemeentewoningen. Dat waren trouwens behoorlijke woningen. Die zijn er nog wel, maar de oude trappenhuiserkers met rond gebogen glas zijn verdwenen. Je had vanuit die erkers een prachtig uitzicht over de hele straat.