Op 10 november 1927 wordt de beschikking getekend voor de bouw van de synagoge, hoek Polderweg – Linnaeusstraat. In deze beschikking wordt aangegeven dat: ‘aan het Bestuur der Nederlandsch Israëlitische Hoofdsynagoge te Amsterdam, als eigenaar van een terrein aan de Linnaeusstraat, kadastraal bekend als sectie W, No 4743, vergunning is verleend tot het oprichten van een synagoge annex vergaderzaal, ritueel badhuis en conciërgewoning op voornoemd terrein’.
De architect
Als architect wordt Jacob S. Baars (1886-1956) uitgekozen. Van hem waren al eerdere ‘joodse bouwwerken’ bekend. In 1927 heeft hij o.a. meegewerkt aan de uitbreidingsplannen van het Apeldoornsche Bosch . Dit plan bestond uit de bouw van een paviljoen voor onrustige vrouwen, een paviljoen voor mannen, een paviljoen voor zwakzinnige kinderen en drie paviljoens voor het Paedagogium Achisomog . Opvallend is dat er verder weinig informatie is te vinden over de architect Baars.
Lovende woorden
Tijdens de plechtige inwijding, op 6 september 1928, worden lovende woorden gesproken over de bouwmeester. Zo spreekt Mr. B.E. Asscher: ‘Geachte heer Baars! Ge hebt de verwachtingen, die van u gekoesterd werden, niet beschaamd! Heeft uw kunstbroeder, de heer Elte, een fonkelenden diamant doen opgaan aan den zuiderhemel, gij wist een reine parel te doen rijzen aan de Oostertrans, monument van uw kennen en kunnen, waarmede ik u van harte namens de Hoofdsynagoge gelukwensch.’ Mr. B.E. Asscher is de voorzitter van de Permanente Commissie Algemene Zaken van het N.I. Kerkgenootschap.
In het NIW schrijft de heer Manukowski: ‘Een warme Jood en een fijngevoelig mensch. leder, die met architect Baars in aanraking komt, komt onder de bekoring van zijn persoonlijkheid, waarin vriendelijkheid en voorkomendheid den boventoon voeren. Een glimlach ligt dan ook steeds op zijn aangezicht weggescholen, om te voorschijn te komen, wanneer hij den een of anderen leek bij den neus neemt. Want hij is voor alles meester in zijn vak, die ongegronde opmerkingen van leeken niet straffeloos laat passeeren.’
Bron: Nieuw Israëlitisch Weekblad (NIW), 14 09 1928.