Op een bepaald moment reden in de bussen in de oorlog in Amsterdam op generatoren. Dan had je achter de bus een soort van plateautje. Dat was zo ongeveer in 1942. Ik zat intussen op de middelbare school. Ik denk dat ik in die periode eens in de week of twee weken wel een keer spijbelde, meestal met een vriendje van school, Johan Orvan. We gingen dan met zijn tweeën naar de bushalte in de Linaeusstraat, die bij het politiebureau. De bus die wij wilden hebben, stopte daar zo rond tien over half twee. Als de bus vertrok, gingen wij heerlijk achterop dat plateautje van de bus zitten. Die bus ging helemaal naar Het Gooi, naar Bussum geloof ik, in ieder geval die kant op.
Op een dag bleek echter dat ons plekkie achterop de bus al bezet was. Dat feest ging dus niet door. Gelukkig kwam er nog een auto met een trekkarretje door de Linnaeusstraat. Toen zijn we gaan bakkie wippen in dat aanhangertje.
Nou ging die auto misschien niet zo verschrikkelijk hard, maar toch te hard om er vanaf te springen. We konden dus niet meer uit dat bakkie komen. Uiteindelijk zijn we meegereden tot in Het Gooi. Daar stopte die auto pas en daar stonden we dus. Omdat we niet meer terug konden, zijn we naar het politiebureau gegaan. Daar vertelden we dat we verdwaald waren. Mijn moeder werd gewaarschuwd dat ze ons kon komen ophalen. Dat ging niet, het was spertijd. Ze heeft ons toen maar laten zitten, de volgende dag werden we door een oom opgehaald. Die man lachte zich rot, maar mijn moeder zat best in de zenuwen en wij ook trouwens.