Ik ben geboren in de Tweede van Swindenstraat 14-huis. Daar woonden we met z’n vieren in twee kamers en een alkoof. Achter was een klein tuintje en van daar uit keken we in de huiskamer en de keuken van de buurman die de buurt ‘de kattenmepper’ noemde. Ik groeide in de Dapperbuurt op en heb er een prettige jeugd gehad. We speelden veel op straat en iedereen mocht meedoen, niemand was te groot, te klein, te oud, te jong, te arm of te rijk. Maar de kinderen uit de Linnaeusstraat mochten niet met ons spelen, want wij waren voor hen te volks. Als het sneeuwde gingen we naar het Oosterpark om te sleeën en van de hoogte af te glijden waar de paarden van de Amstelbrouwerij in de stal stonden. We konden dan hun ‘gebries’ horen. Ook gingen we vaak klimmen op de ramen van het laboratorium (het labberdepoepie). Het verhaal ging dat daar enge dingen lagen en gebeurden, maar helaas zagen we nooit wat vanwege de tralies voor de ramen.Toen we ouder waren gingen we verder de buurt in, naar het grafje van Keesje. Daar hadden we erg veel eerbied voor. En naar het Lloyd hotel wat toen een jongensgevangenis was. We zwaaiden naar de jongens als ze door het raam keken en ik voelde me dan een klein beetje Florence Nightingale. Het was daar sowieso een interessante buurt, want er lag altijd veel rommel op de straat, zoals vodden en nylonkousen. Ook lagen er rails, maar een treintje kan ik mij niet herinneren. Weer later maakten we fietstochten langs de Merwede en gingen we erin zwemmen. Daarna kwam de middelbare school, werken, het renoveren van de eerste huizen en… wij verloren elkaar uit het oog.
Spelen in en om de Dapperbuurt
Ze klommen op de ramen van het 'labberdepoepie', maar ze zagen nooit iets door de tralies.
6072 keer bekeken